In
zijn werkkamer aan het prachtige Rapenburg werd de NOVUM door prof. mr. H.J.
Snijders hartelijk ontvangen, waarna wij van wal staken met vragen over – onder
meer – zijn studietijd, de functies die hij in de loop der jaren bekleed heeft
en zijn visie op (juridische) actualiteiten.
Waarom
hebt u destijds voor de studie rechten gekozen?
Ik heb, in tegenstelling tot vele anderen,
heel bewust voor rechten gekozen. Eerst wilde ik Nederlands studeren – ik houd van
taal. Op een gegeven moment kwam ik een advocaat tegen die me een en ander over
het vak vertelde. Dat leek me interessant en zodoende ben ik rechten in Leiden
gaan studeren. In de juristerij ben je ook veel met taal bezig, dus ik heb zeker
geen spijt gehad van mijn rechtenstudie.
Hoe
hebt u uw studietijd ervaren?Je studietijd is de leukste tijd in je
leven. Anders dan jullie, hadden wij naast onze studie nauwelijks baantjes. Wij
hadden het minder zwaar. Je moet hard werken, maar je houdt voldoende tijd over
voor andere, sociale dingen. Destijds heb ik nog een interfacultair dispuut
opgericht, dat maandelijks bijeenkwam om te debatteren. Tijdens de debatten
kwamen allerlei maatschappelijke onderwerpen aan de orde; denk hierbij aan
macht, euthanasie, overbevolking en klimaat.
Hebt
u ooit bedacht hoe u uw carrière wilde vormgeven?
Ik heb niets uitgedacht. Ik heb alleen op
uitnodiging gesolliciteerd en gedaan wat op mijn pad kwam. Dat was een kwestie
van geluk hebben. Gedurende het privatissimum raakte ik in gesprek met een van
de topcivilisten van onze faculteit, wijlen professor Bloembergen, die me vroeg
of ik bij hem wilde promoveren en dat heb ik gedaan. Na mijn promotie ben ik
als advocaat bij Buruma aan de slag gegaan, waar ik een geweldige tijd heb
gehad. De helft van de tijd besteedde ik aan cassatiezaken, de andere helft van
de tijd hield ik me bezig procederen op het terrein van feitenrechtspraak. Na
zes jaar in het vak te hebben gezeten, kwam de Erasmus Universiteit in beeld. Ik
kon daar hoogleraar privaatrecht worden; ze zochten iemand die gepromoveerd was
en ervaring had met cassatiezaken. Mijn benoeming heeft behoorlijk
wat voeten in de aarde gehad, ik was 31 jaar toen ik werd gevraagd en pas op
mijn 33e ben ik benoemd. Destijds werd er al op het onderwijs
bezuinigd en benoemingen lieten dan ook lang op zich wachten, een
fractievoorzitter van de Eerste Kamer heeft nog flink gelobbyd voor de Rotterdamse
faculteit om mijn hoogleraarschap voor elkaar te kunnen krijgen.
U
hebt de Leidse rechtenfaculteit de afgelopen decennia van dichtbij meegemaakt
en zien veranderen. Welke veranderingen springen wat u betreft het meest in het
oog?Het eerste dat opvalt is dat de faculteit
nu één gebouw heeft. Vroeger zat de faculteit verspreid over vele kleine panden
in de stad. Dat was wel gezellig hoor, maar voor de faculteit was het niet
goed. Heel fijn dat de faculteit nu één en dan nog een heel mooie locatie
heeft.
Daarnaast heeft de universiteit nu meer
geld. Toen ik in 1992 terugkwam in Leiden waren er veel meer studenten dan toen
ik de universiteit had verlaten – we hadden toen wel 1200 à 1400 eerstejaars. Ook had de faculteit een minder goede ranking
dan nu. Faculteiten met minder studenten scoren over het algemeen beter omdat zij
intensievere relaties tussen student en docent hebben. Destijds hadden we een slechte
student-docent ratio. Onze ratio is inmiddels gelukkig verbeterd. Je kunt nu zeggen
dat we groot in kleinschaligheid zijn, een motto dat ik nog voor
personeelsadvertenties in onze faculteit heb aangedragen. Ook voor de relatie
student-docent is het goed dat de faculteit nu één locatie heeft.
Bovendien heeft de toegenomen bureaucratie
een verandering teweeggebracht. Er moeten heel veel formulieren worden ingevuld;
dat wordt bijvoorbeeld door externe visitatiecommissies en in landelijke
protocollen en universitaire geëist. Zo moet er voor elk vak een vakbeschrijving
worden gemaakt, moeten formulieren worden ingevuld voor practicum- en
privatissimumopdrachten en dient van alles en nog wat geëvalueerd te worden. Ook
het scriptieproces is omgeven van papierwerk. Bovendien moeten scripties en ook
dissertaties steeds door minimaal twee personen begeleid worden. Dit levert een
enorme werkbelasting voor docenten op. Zij zijn misschien wel twee derde van
hun tijd kwijt aan paperassen en vergaderingen.
Het probleem van de toenemende bureaucratie is meer in het algemeen een
probleem van onze tijd. Met de beste bedoelingen gaan we met dat sturen,
controleren en toezicht op vele terreinen, zoals onderwijs, zorg en politie echt
over de top. Dat houden we zo niet vol, maar het zal ook wel weer
teruggedrongen worden, hoop ik.
Al met al is de faculteit er toch zeker beter
op geworden. Dat geldt ook in internationaal opzicht. Zo biedt de faculteit
bijvoorbeeld tal van advanced masters aan
waaronder de advanced master ‘International
Civil and Commercial Law’. Vroeger zag je die internationalisering van het
onderwijs vooral bij publiekrecht, maar tegenwoordig is ook het
privaatrechtelijk onderwijs sterk geïnternationaliseerd. Leiden is op allerlei
rechtsterreinen nu ook internationaal the
place to be!
Naast
hoogleraar en advocaat hebt u ook andere functies bekleed binnen het juridische
veld. U bent werkzaam in de rechterlijke macht, als juridisch adviseur en
arbiter en u bent betrokken bij diverse vaktijdschriften en studieverenigingen.
Welke waarde dicht u uw nevenfuncties toe?
Ik ben veel van het een naar het ander
gehobbeld. Ik heb het altijd leuk gevonden om ook andere werkzaamheden te
verrichten. Rechten is, met uitzondering van de rechtsfilosofische tak, een vak
waarbij je met beide benen in de klei moet staan. Tijdens mijn nevenfuncties
heb ik aan den lijve ondervonden dat recht als middel kan dienen. Zo ben ik als
bestuurslid van de Vereniging Achmea betrokken geweest bij het opstellen van een
statutenwijziging waarbij de positie van de vereniging en haar ongeveer 8
miljoen bij de Achmea-groep verzekerde leden werd versterkt. Leden spreken nu
over allerlei onderwerpen mee, over de zorgpremie, de morele dilemma’s die zich
voordoen bij heel hoge kosten en weinig baat voor de patiënt, over concepten
voor pensioen en wonen, over solidariteit bij schadeverzekeringen etc. Er zijn
dus ongelooflijk veel belangen en gezichtspunten mee gemoeid die allemaal om
aandacht vragen. Als jurist probeer je dan een zodanige structuur te creëren
dat je dit alles faciliteert. Het interessante aan nevenfuncties is dat je in
de praktijk ziet hoeveel je met het recht kunt bereiken.
U
heeft tijdens uw loopbaan vele annotaties geschreven. Welke rol spelen
annotaties volgens u in het juridisch debat?
Ik zou graag allereerst willen wijzen op de
bijdragen van verschillende auteurs in Ars Aequi vorig jaar n.a.v. mijn 300e
NJ-noot. Ik vind dat daar goede conclusies worden getrokken. NJ-annotaties
hebben zeker invloed. De
Hoge Raad leest deze annotaties met heel veel belangstelling. Annotaties zijn
vaak het enige klankbord van de Hoge Raad. Soms ontstaat er een
impliciete dialoog tussen een annotator en de Hoge Raad. Dat is prachtig. Het
Nannini-arrest is daar een mooi voorbeeld van.[1]
De Hoge Raad bepaalde, kort gezegd, dat een arbitraal vonnis alleen vernietigd
kon worden als het vonnis in zijn geheel niet gemotiveerd was, al was de
motivering nog zo ondeugdelijk. Dat heeft de Hoge Raad later ‘gepreciseerd’, mogelijk
mede naar aanleiding van – niet op grond van – een opmerking daarover van mijn kant
in mijn annotatie bij het arrest. Het is jammer dat de Hoge
Raad niet altijd snel de kans heeft om iets te corrigeren. Maar niet alleen
voor de Hoge Raad zijn annotaties van belang, ook de advocatuur pikt annotaties
snel op. In de NJ annoteert natuurlijk de juridische top van Nederland, mij
zelf terzijde latend.
Door
de digitalisering kan ‘naming and shaming’
vrij makkelijk een zeer permanente vorm aannemen. Zo worden momenteel in het
kader van #metoo een heel aantal acteurs beticht van onzedelijk handelen,
zonder dat bewezen is dat zij de feiten waarvan zij worden beschuldigd
daadwerkelijk hebben gepleegd. Dienen hier in het civiele recht remedies voor
te worden geboden?
Het civiele recht kent voor dergelijke
problematiek in principe de onrechtmatige daad. Ik denk niet dat er extra
regulering nodig is. Het is leken helaas eigen om geen hoor en wederhoor toe te
passen. Het is van belang dat je naar beide kanten van het verhaal luistert
voordat je tot een conclusie komt. Gevoelig element in dergelijke zaken is ook dat men in geval van gebrek
aan bewijs toch nog een beschadigd imago heeft. Zo is er ooit een
kinderpsychiater beschuldigd van seksueel misbruik. Hij wilde bewijzen dat hij
hier niet schuldig aan was. Dat is heel lastig. Ik heb hem geadviseerd geen
zaak aan te spannen. Vaak is het eventuele slachtoffer de enige getuige naast
de beschuldigde en dan wordt het een welles-nietes-verhaal.
Ook voor een slachtoffer is een civiel proces
vaak erg belastend. Het zijn vaak heilloze zaken, zeker als die dateren van
vele jaren geleden. Als slachtoffer moet je bewijzen dat iets gebeurd is. Ook
dan heb je vaak te maken met zo’n één-op één-situatie. Als er al meer getuigen
zijn, dan blijft het nog moeilijk. In het proces worden dan eerst de getuigen
gehoord die de partij met de bewijslast heeft aangedragen. Uit dit verhoor
rijst dan een bepaald beeld van de zaak op. In de contra-enquête (het
tegengetuigenverhoor, red.) kunnen de
getuigen van de zijde van de wederpartij dingen verklaren die haaks staan op
hetgeen door de andere getuigen is verklaard. Dat werpt vaak weer een ander
licht op de zaak. Als rechter balanceer je dan tussen beide kanten van het
verhaal. Het is voor een slachtoffer heel moeilijk te bewijzen dat er iets is
gebeurd, gesteld al dat er zoveel getuigen zijn.
Je zou op dit terrein wel in het kader van mediation
of een andere vorm van ADR het een en ander kunnen bereiken. Dit heeft echter
alleen zin als beide partijen van goede wil zijn om daar wat van te maken.
Hoe bent u met het
arbitragerecht in aanraking gekomen en hoe verhoudt de arbitrage zich tot de
rechtsvorming?
Toen ik eenmaal bij de Erasmus Universiteit aan de slag ging, kwam ik
in contact met wijlen professor Piet Sanders, over wiens persoon ik nog zoveel
zou kunnen vertellen. Zo is hij in 1945 onder professor Cleveringa
gepromoveerd. Hij gold en geldt nog steeds als de
goeroe van de arbitrage; hij was een van de opstellers van het Verdrag van New
York[2]
en tevens een van de medeontwerpers van de UNCITRAL Arbitration Rules 1976 [3]
van de Verenigde Naties. Hij heeft me gestimuleerd meer te kijken naar het
arbitragerecht en zo kwam ik met deze niche in aanraking.
Hoewel arbitrage vele voordelen kent, is deze particuliere vorm van
rechtspraak niet het ideale mechanisme voor de rechtsontwikkeling omdat het
toch minder mogelijkheden biedt voor rechtsvorming. Arbitrage is
vertrouwelijker van aard dan zaken die aanhangig worden gemaakt bij de
overheidsrechter, maar de arbitrale vonnissen worden – mits partijen hiermee
instemmen – wel gepubliceerd in het Tijdschrift voor Arbitrage. De status van
deze vonnissen staat echter niet op gelijke voet met ‘reguliere’ vonnissen en
uitspraken. Dat gezegd hebbende, wordt zijn er met name op sectoraal vlak wel
degelijk rechtsontwikkelingen te bespeuren. Zo gebeurt er momenteel veel binnen
de bouwarbitrage en de transmaritieme arbitrage; ook uitspraken van het Kifid,
het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (bindend adviezen
vergelijkbaar met arbitrale vonnissen) worden binnen de financieel-juridische
sector op de voet gevolgd.
Het ietwat informele karakter werpt ook zijn vruchten af. Zo is er in
de arbitragepraktijk meer ruimte voor door partijen aangedragen maatwerk. Men
schudt elkaar ook de hand en tijdens de schorsingen drinkt men samen een kop
koffie – op deze wijze wordt het ijs makkelijker gebroken. Daarbij moet gezegd
worden dat de ernst zeker wordt bewaard, het gaat er wel degelijk hard aan toe.
Maar de partijen hebben meer het gevoel dat zij hun ‘day in court’ hebben gekregen.
Momenteel houd ik kantoor aan het Rapenburg, waar ik een prachtige
werkruimte in gebruik heb mogen nemen. Ik ben voornemens om hier een grote
ovale tafel neer te zetten, zodat deze ruimte ook voor de arbitragepraktijk kan
worden gebruikt. Ik moet inderdaad toegeven dat ik tot die groep mensen behoor die meent dat de vorm van
de tafel een invloed heeft op hetgeen aan die tafel besproken wordt – ik
meen dat een ronde of ovale vorm van de tafel escalaties tempert en een
positieve uitkomst bevordert.
U bent nog steeds bijzonder
actief zo te horen. Waar haalt u de energie vandaan?
Ik denk dat mijn fascinatie mijn grootste bron van energie is, ik vind
veel dingen heel interessant. Het komt heus wel voor dat ik af en toe niet
zoveel zin heb om ergens aan te beginnen – die drempel ervaren meerdere mensen
weleens, denk ik – maar als ik dan een halfuur bezig ben, verwonder ik me dan
toch hoe bepaalde zaken in elkaar zitten en dan wil ik er meer van weten.
Daarbij mag ik me bezighouden met ontzettend leuke zaken. Zo sprak het
Gerechtshof Arnhem zich een poos geleden uit over de vraag of een Stradivariusviool
rechtsgeldig was verkregen van een beschikkingsonbevoegde verkoper. De viool
was in consignatie gegeven en zonder toestemming van de oorspronkelijke
eigenaar geleverd aan een Nederlandse mecenas, die de viool in bruikleen had
gegeven aan het Concertgebouworkest. Toen heb ik gevraagd of ik heel misschien
op die viool mocht spelen. Helaas was dat dus wel ‘een ding’; dat ging niet
zomaar. Er is toen in de plaats daarvan geregeld dat we een repetitie in het
Koninklijke Concertgebouw mochten bijwonen en er werd een lunch georganiseerd
met een aantal violisten. Ik verwachtte eigenlijk dat ze daar bij het
Concertgebouw niet zo op zaten te wachten, dat er via-via allerlei mensen
zouden komen kijken en lunchen, maar het was tegen verwachting in ontzettend
leuk. Iedereen was erg gastvrij en bijzonder hartelijk en uiteraard heb ik toch
nog een poging gewaagd om een klein stukje op die Stradivarius te spelen.
U bent nu honorair hoogleraar
aan onze faculteit? Wat doet u zoals in die hoedanigheid?
Ik blijf ter beschikking waar men mij kan gebruiken. Zo geef ik
bijvoorbeeld nog onderwijs in het Honours
College, in de advanced master International
Civil and Commercial Law, bij ons PAO en bij de Haagse vestiging in
samenwerking met het Permanent Court of Arbitration, allemaal nog fijn om te
doen. Ook begeleid ik nog 12 promovendi, eveneens intensieve en dankbare arbeid.
Verder doe ik natuurlijk nog veel leuk pseudo-werk als beschermheer van
studieverenigingen zoals Grotius, Mordenate College en Suum Cuique. Wat
misschien nog niet iedereen weet: Grotius heeft ter gelegenheid van haar
100-jarig bestaan de Koninklijke Erepenning gekregen en mag zich voortaan
Koninklijke Vereniging noemen. De burgemeester kwam de penning zelf uitreiken
bij het galadiner in Slot Loevestein. Kom daar nog eens om!
Bent u een groot fan van
klassieke muziek? Zo ja, waar blijkt dat uit? Met welke drie mensen zou u
willen dineren?
Wellicht dat niet iedereen dat van mij weet, maar ik ben inderdaad een
groot fan van klassieke muziek, van de opera en van de kunsten. Als ik met drie mensen zou mogen
dineren zouden dat ook allen kunstbeoefenaars zijn. Allereerst zou ik
graag het brood breken met Beethoven, hij is gewoonweg de koning van de muziek.
Ook zou ik graag om de tafel zitten met Puccini, zijn opera’s zijn geweldig. Ik
ben vorig jaar met mijn vrouw naar het Puccini Festival geweest in Torre del Lago
Puccini, dat kan ik iedereen aanraden. Wat mijn derde disgenoot betreft, kan ik
niet goed kiezen tussen Michelangelo of Rodin.
Erg leuk om te horen dat de Erasmus Universiteit het vak ‘Recht en
Opera’ aanbiedt, interessant dat daar aandacht aan wordt besteed. In Leiden
kennen we natuurlijk ‘Recht en Literatuur’ als keuzevak en de lezingenreeks
‘Recht en Literatuur’, waar veel animo voor is. Ik denk dat het goed is dat
juristen zich ook bezighouden met dergelijke kunstuitingen. Ik denk dat het sowieso
aan te bevelen is dat juristen zich bezighouden met iets buiten het recht om.
Ik speel met erg veel plezier viool, ook omdat ik dan mijn hoofd compleet leeg
kan maken. Tijdens het spelen denk ik nergens aan, behalve aan de muziek.
Wat wilt u de Leidse studenten
meegeven?
Beste studenten, houd je ook bezig met iets anders naast je studie voor
de tentamens, de studietijd is een fantastische tijd die je nooit meer
terugkrijgt. Geniet er vooral ook van!
[1] HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AK8380, NJ 2005, 190, m.nt. Snijders, r.o. 3.5.2.
[2] Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse
scheidsrechterlijke uitspraken.
[3] UNCITRAL Rules on Transparency in
Treaty-based Investor-State Arbitration.
Verschenen in het NOVUM decembernummer van 2017.