In gesprek met … Reijer Passchier

Geschreven door Joris van de Riet op 27-02-2023

Reijer Passchier (1987) is sinds 1 oktober 2022 hoogleraar Digitalisering en de democratische rechtsstaat aan de Open Universiteit en daarnaast universitair docent staats- en bestuursrecht aan de Universiteit Leiden. Zijn boek Artificiële intelligentie en de rechtsstaat werd in 2021 uitgegeven door Boom Juridisch. NOVUM – waar hij 2009-2010 nog hoofdredacteur van was – ging met hem in gesprek over zijn carrière, werk, en visie.

Zou je iets kunnen vertellen over je studie?

Na de middelbare school ging ik allereerst naar het Koninklijk Instituut voor de Marine. Ik wilde namelijk Officier der Mariniers worden. Na enige tijd bleek echter dat ik niet over alle eigenschappen beschikte om een goed militair te worden. Vervolgens ging ik naar Leiden om rechten te studeren, vooral omdat een van mijn beste vrienden, Jelle Oud, dat ook ging doen. Ik vond studeren direct fantastisch en ik werd lid van Justus Lipsius, de studievereniging voor rechtsfilosofie. Mijn docent-tutor, professor Afshin Ellian, liet ons  Kafka’s Het proces lezen: om een goed jurist te zijn moest je meer lezen dan alleen studieboeken. Ik was gegrepen door het recht en het denken over de democratische rechtsstaat, en wel zodanig dat ik ook in het recht wilde promoveren en mijn studie daarop afstemde: ik volgde er nog vakken naast bij Oud-Grieks en Filosofie en werd student-assistent bij professor Wim Voermans. Toevallig kwam er, net toen ik afstudeerde, een promotieplek bij Voermans vrij.

Hoe zag je promotieonderzoek eruit?
Het onderwerp lag eigenlijk al klaar: Voermans had een beurs gekregen voor onderzoek naar ‘covert constitutions’, dus mijn proefschrift ging logischerwijs ook daarover. Wel heb ik de titel veranderd naar ‘informal constitutional change’. Er was in die tijd al een discussie gaande in de literatuur over de vraag of je constitutionele verandering meer moest bezien vanuit een formeel-juridisch perspectief, of juist meer vanuit de veranderende maatschappelijke en politieke situatie. In mijn proefschrift betoogde ik dat je niet alleen moest kijken naar formele veranderingen in de tekst van de grondwet, maar ook naar uitspraken van rechters en de politiek; het gaat dan bijvoorbeeld ook om conventies die de betekenis van een tekst veranderen naar iets wat de grondwetgever niet voor ogen had. Je kunt bijvoorbeeld denken aan Nederland en de Europese Unie: de EU heeft een enorme invloed op ons leven en de praktijk van het staatsrecht, maar dat staat nergens in de tekst van de Grondwet. Of bijvoorbeeld Japan: volgens artikel 9 van de naoorlogse Japanse Grondwet mag het land geen leger hebben, maar reeds in de jaren ’80 had het de vijfde krijgsmacht ter wereld. Het pacifisme van de Grondwet heeft wel veel invloed op hoe die krijgsmacht wordt ingezet, maar het verschil tussen de tekst en de praktijk is op dit punt enorm.

En hoe ben je na je promotie in je huidige positie terechtgekomen?
Na mijn promotie heb ik eerst een tijdje aan de Universiteit van Tilburg gewerkt, onder andere in het project Nederland Rechtsstaat. Daarna ben ik bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid gaan werken aan digitalisering en de rechtsstaat; dat was iets waar ik al langer interesse in had, maar op een gegeven moment realiseerde ik me dat ik me toch meer thuis voelde op de universiteit. Ik gaf al één dag per week college in Leiden, en sinds 2020 dus vier dagen aan de Open Universiteit. Dat is wel een andere ervaring: de OU geeft vooral afstandsonderwijs via het internet. Fysieke werkgroepen zijn schaars. Het studentenpubliek is ook veel diverser: studenten werken full-time, hebben een gezin, zitten in de gevangenis of zijn topsporter. Ook  hebben sommige studenten niet de gebruikelijke vooropleiding voor de universiteit, namelijk vwo, gedaan. Het is een veel jongere universiteit met een dynamisch karakter. Leiden heeft een fantastische naam en traditie. Wat dat betreft heb ik met Leiden en de OU samen ‘the best of both worlds’.

Je leeropdracht aan de Open Universiteit is ‘digitalisering en de democratische rechtsstaat’. Kun je daar iets meer over vertellen?
Ik heb al mijn hele leven iets met technologie. Mijn vader is werktuigbouwkundige, dus de techniek stond bij ons thuis in hoog aanzien. Ik heb als scholier ook nog geëxperimenteerd met programmeren. Tijdens mijn promotieonderzoek, in 2014, heb ik een tijdje aan de University of Texas in Austin gewerkt. Daar sprak ik Patricia Kelso: zij is inmiddels 95 jaar maar nog heel helder, en ze heeft samen met haar man, wijlen Louis Kelso, baanbrekend onderzoek gedaan naar de impact van technologie op onze samenleving. De ‘digitale revolutie’ is een voortzetting van de industriële revolutie, maar eigenlijk is in die meer dan tweehonderd jaar de impact van al die revoluties op onze instituties nog steeds niet goed doordacht. We hebben na al die tijd in veel opzichten nog steeds het recht van een landbouwsamenleving, zo betogen de Kelso’s. De vraag ik die ik wil stellen is: welk recht zou dan wél geschikt zijn voor zo’n geïndustrialiseerde en gedigitaliseerde samenleving? Dat heb ik allemaal niet besproken in mijn proefschrift – daarin komt het woord ‘technologie’ precies één keer voor – maar ik heb er in mijn tijd bij de WRR wel veel aan gewerkt. Tegelijkertijd is de methode wel vergelijkbaar: mijn proefschrift had een vergelijkende benadering en keek naar ontwikkelingen in het recht, en dat is ok heel goed toepasbaar op de omgang met technologie. Uit dat onderzoek kwam mijn nieuwe boek Artificiële intelligentie en de rechtsstaat voort; een voorpublicatie daaruit is als artikel verschenen in Ars Aequi. Op dat spoor zit ik nog steeds. Digitalisering vergroot twee verschillende machtsconcentraties: bij de overheid en bij Big Tech. Het boek dat ik vorig jaar heb geschreven gaat voor zeventig procent over de rol van de overheid en voor dertig procent over de rol van Big Tech; ik werk nu aan een nieuw boek waarin ik mij afvraag: hoe heeft zoiets als ‘Big Tech’ kunnen ontstaan? En hoe verhoudt Big Tech zich tot de democratische rechtsstaat?

Je ziet inderdaad dat er ook historische parallellen te trekken zijn bij de opkomst van grote bedrijven en de rol van technologie daarin: dat zag je bijvoorbeeld ook in de negentiende eeuw.
Dat klopt: digitalisering en technologie zijn als het ware een vliegwiel dat reeds bestaande ontwikkelingen versterkt. En is deels de overheid maar vooral ook bedrijven die dat bepalen – en die zijn niet altijd geïnteresseerd in privacy van gebruikers of het tegengaan van klimaatverandering, maar vooral in hun aandelenkoersen en het maken van winst. Eind negentiende eeuw zag je dat ook al, maar dat is nu nog veel sterker geworden. Bedrijven hebben nu nóg veel meer manieren om wetgeving en supranationale verbanden naar hun hand te zetten of de regels van staten te ontwijken. We kunnen dus wel veel van de geschiedenis leren, maar we moeten er ook een aantal nieuwe factoren in meenemen; de globalisering is er daar ook een van. We hebben als samenleving wel geprobeerd om die macht in te perken, bijvoorbeeld door het mededingingsrecht, maar dat lukt slechts in beperkte mate. 

Zien we iets van deze ontwikkelingen terug in het juridische onderwijs?
Het is vrij bizar dat je tweehonderd jaar na de Industriële Revolutie nog steeds een rechtenstudie kunt afronden zonder ook maar iets over technologie te hebben gehoord. Universiteiten beginnen inmiddels een beetje wakker te worden, maar dat is ook echt nog maar een begin.

Je zou kunnen zeggen dat juristen vooral opgeleid worden om te denken in abstracties, afgeschermd van reële technologische ontwikkelingen.
Het recht wordt inderdaad vooral als een heel formeel probleem onderwezen.  Het recht krijgt echter pas betekenis in zijn context. Een ander probleem is de enorme specialisatie, waardoor alles door een heel specifieke lens wordt bekeken en men gauw in dogma’s vervalt. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het onderscheid tussen publiek en privaat: dat komt met de digitalisering van de maatschappij en de opkomst van Big Tech extra onder druk te staan. Waar zou je grote technologiebedrijven bijvoorbeeld indelen? Ondernemingsrecht, constitutioneel recht, mededingingsrecht? Technologiebedrijven zijn inderdaad grotendeels privaatrechtelijke constructen, maar met heel veel publieke macht. Technologiebedrijven doorkruisen in toenemende mate zelfs het internationale machtssysteem van soevereine staten. In veel opzichten zijn zij ‘globale staten naast de staat’, zoals mijn collega Sofia Ranchordas het stelt. Ik doceer op dit moment met veel plezier het vak ‘politiek staatsrecht’, maar steeds vaker denk ik: zouden we daar niet eigenlijk ‘politiek privaatrecht’ van moeten maken?

Terug naar nieuwsoverzicht