Habré met haken en ogen
De veroordeling van
een dictator, een lange weg voor Afrika
25 jaar na dato wordt
Hissène Habré voor het gerecht gebracht voor de misdrijven tegen de
menselijkheid ten tijde van zijn dictatorschap in Tsjaad. Het gerecht in
kwestie is de Chambres Africaines Extraordinaires in Senegal. Hiermee
staat voor het eerst in de geschiedenis iemand in een Afrikaans land terecht op
grond van universele jurisdictie. Dit laatste maakt het mogelijk om personen te
berechten die niet uit het land van de
rechtbank in kwestie komen of een misdrijf in dat land hebben begaan. Zodoende
heeft Habré de twijfelachtige eer een bijzondere mijlpaal te vormen voor Afrika
in de internationale wereldorde. Dat de weg naar berechting maar liefst 25 jaar duurde, verklapt dat de
weg naar berechting niet zonder slag of stoot geschiedde. In deze
analyse zal ik deze weg in kaart brengen en de juridische grondslagen die de
berechting mogelijk maken uiteenzetten.
Afrikaanse worstelingen
Wie is Habré en wat heeft
hij vermoedelijk op zijn kerfstok? De persoon in kwestie is de voormalig
dictator van Tsjaad van 1982 tot 1990. Onder zijn bewind zijn naar schatting
40.000 mensen vermoord en 20.000 hevig gemarteld, aldus de huidige autoriteiten
en onafhankelijke onderzoeksbureaus van Tsjaad. De meeste slachtoffers zijn
politieke tegenstanders van Habré en vooral mensen uit de Zaghawa, een
rivaliserende etnische groepering van de Daza waartoe de ex-dictator behoort. Eveneens
waren andere groeperingen hun leven niet zeker gezien het beleidsdoel: etnische
zuivering. Human Rights Watch heeft Habré later omgedoopt tot Afrika’s
Pinochet.
De ernst van de zaak en zijn slachtoffers smeekten om
berechting, waarom heeft het dan zo lang geduurd? Als eerst moet duidelijk zijn dat het Internationaal Strafhof in Den Haag (ISH)
geen jurisdictie heeft doordat de instantie uitsluitend zaken van na 1 juli
2002 mag behandelen. Dit is de datum dat het statuut van Rome in werking trad.
Er is dus een land nodig dat vrijwillig de zaak op zich wil nemen, de middelen hiertoe
heeft en een eerlijke rechtsgang kan garanderen. En dat land kwam er; het was
onze zuiderbuur en moraalridder België die op 20 september 2005 een
arrestatiebevel uitvaardigt tegen Habré. De verdachte zat op dit moment in
Senegal, waar hij heen vluchtte nadat hij was afgezet in 1990. België vroeg om
uitlevering maar de rechterlijke macht van Senegal verklaarde zich onbevoegd
hiertoe.
Senegal zelf had niet de
middelen om tot veroordeling over te gaan en weigerde Habré uit te leveren aan
een competent land. Wat zit hier achter? Afrikaanse landen zijn de laatste
jaren niet echt blij met wat wij in het westen als positieve ontwikkelingen
zien. Ik heb het over de berechting van voormalige dictators door
internationale gerechten. Een groot deel van de staatshoofden die dit lot ondergaan
komen van het Afrikaans continent. Toen de zaak van Habré begon te spelen,
waren er door het ISH vijf staatshoofden berecht waarvan vier Afrikaans. Dit
komt mede doordat een aantal landen, waaronder de VS, Rusland en Israël, het
Statuut van Rome al wel ondertekend maar niet geratificeerd heeft. Daarbij ziet
het er niet naar uit dat dit laatste snel gaat gebeuren. Het gevoel van onrecht
heeft ertoe geleid dat de Afrikaanse Unie (AU) zijn leden heeft gevraagd niet
mee te werken met het ISH. Alsmede heeft de AU in 2012 tegen het hof gezegd dat
het moet stoppen met de zaken tegen Omar al-Bashir en in Kenya.
Afrikaanse landen moeten
hun eigen misdadigers aanpakken, aldus de AU. Tsjaad was het hier in eerste
instantie mee eens, later is hier op teruggekomen omdat de vervolging maar niet
van de grond kwam. Voor de berechting van misdadigers is, zoals eerder gezegd,
een land nodig dat beschikt over de middelen en de garantie kan bieden dat er
een eerlijke rechtsgang plaatsvindt. Deze twee voorwaarden zijn schaars op het
Afrikaanse continent. Voor de berechting van Habré viel het instabiele Tsjaad,
waar de volgende dictator plaats heeft genomen, al meteen af; Rwanda heeft een
verzoek ingediend maar werd zelfs door de AU niet competent geacht; en de eigen
rechterlijke macht van de AU heeft nog nauwelijks iets bereikt. De Afrikaanse
supranationale organisatie roept geregeld haar leden op in ieder geval het
principe van universele jurisdictie in de nationale rechtssystemen te
implementeren.
Ondertussen zat Habré in
Senegal, het land dat nergens aan mee leek te werken. In 2006 riep de AU
Senegal op om namens Afrika de verdachte te berechten. Toenmalig president van
Senegal Abdoulaye Wade leek hieraan gehoor te geven. Hij accepteerde de oproep
en de Senegalese wetgeving kreeg de mogelijkheid tot universele jurisdictie op
het gebied van internationale misdrijven waaronder martelen en misdaden tegen
de menselijkheid. Vervolgens vroeg Wade echter om de vooraf betaling van het
veel te hoge bedrag van 27,4 miljoen euro om op berechting over te kunnen gaan.
Onderhandelingen over de prijs met donateurs heeft drie jaar geduurd. De
uiteindelijke begroting kwam uit op 8,6 miljoen euro. Tsjaad doneerde het meest
(bijna 3,3 miljoen euro), vervolgens de EU (2 miljoen euro) en Nederland, de VS
en de AU (allen 1 miljoen euro).
Zelfs met het toezeggen
dat Habré vervolgd zou worden en een overeenkomst over financiële middelen, was
er nog steeds geen garantie dat de berechting daadwerkelijk plaats zou vinden.
Midden in de onderhandelingen met de AU over de vormgeving van een ad hoc tribunaal in 2011 besloten de
Senegalese autoriteiten weg te lopen. De minister van buitenlandse zaken
verkondigde later dat Habré niet in Senegal berecht zou worden. Men kan
hoogstens speculeren over de redenen voor deze ontwikkelingen.
De politieke druk op
Senegal werd flink opgevoerd. België heeft in 2011 en 2012 nog drie keer een
verzoek; de regering van Tsjaad kondigde aan dat het uitlevering aan België zou
ondersteunen; en op 20 juli 2012 heeft het Internationaal Gerechtshof van de VN
(IGH) Senegal schuldig bevonden aan het niet volgen van de richtlijnen van de
VN. Dit laatste was een uitspraak in de zaak die België tegen Senegal
uitvaardigde. Het hof beval Senegal om Habré te berechten dan wel uit te
vaardigen aan een land dat wel hiertoe bereid was. Ondertussen was er een
nieuwe regering tot stand onder Macky Sall tot stand gekomen in Senegal. Er
werd snel gehoor gegeven aan de uitspraak van het hof en de onderhandelingen
met de AU werden voortgezet, wat resulteerde in creatie van Chambres Africaines
Extraordinaires. Op 8 februari 2013 werd het tribunaal geïnaugureerd in Dakar.
Juridische grondslagen
Zoals hierboven genoemd,
heeft Senegal volgens het IGH een plicht om ervoor te zorgen dat Habré berecht
kan worden. Artikel 5 lid 2 van de Convention against
Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment: “Each
State Party shall […] take such measures as may be necessary to establish its
jurisdiction over such offences [waaronder martelen] in cases where the alleged
offender is present in any territory under its jurisdiction and it does not
extradite him pursuant to article 8 to any of the States mentioned in paragraph
1 of this article.” De conventie is helder: Senegal moest zelf maatregelen
nemen om over te kunnen gaan op vervolgen, het implementeren van universele
jurisdictie, of Habré uitleveren.
Het principe van
universele jurisdictie staat landen toe om criminele jurisdictie te claimen
over personen onafhankelijk van de nationaliteit van de verdachte of
slachtoffer, land van verblijf of de plek waar het misdrijf heeft
plaatsgevonden. Deze grond wordt alleen geaccepteerd voor handelingen die
gezien worden als een misdrijf tegen iedereen; ze zijn te hevig om onberecht te
laten gaan. Voorbeelden van zulke misdrijven zijn oorlogsmisdrijven, genocide
en misdrijven tegen de menselijkheid. De beschuldigde handelingen van Habré
kunnen onder dit laatste voorbeeld geschaard worden. Het gaat hierbij om handleidingen
die gepleegd worden “als onderdeel van een wijdverbreide of stelselmatige
aanval gericht tegen een burgerbevolking, met kennis van de aanval” (art. 7
Statuut van Rome). De handelingen zelf kunnen verschillen, wat er in ieder
geval onder valt – en van belang is voor deze zaak – is moord (sub a), gevangenschap (sub e), marteling (sub f) en
vervolging van een bepaald ras (sub h).
Ten slotte is er nog het
punt van de terugwerkende kracht welke van belang is aangezien Senegal de
wetgeving in 2006 heeft aangepast voor het beoordelen van handelingen van voor
1990. Op 18 november 2010 deed het Gerechtshof van de Economische Gemeenschap
van West-Afrikaanse Staten uitspraak hierover in Habré v Senegal. De zaak werd
aanhangig gemaakt nadat onder Wade de wet in Senegal werd aangepast zodat het
universele jurisdictie toestond. Habré meende dat de nieuwe wetgeving niet op
hem mocht worden toegepast wegens het principe van het verbod op terugwerkende
kracht in het strafrecht. Het hof stelde vast dat de wet slechts recentelijk in
het leven is geroepen en de eventuele misdrijven van Habré twintig jaar geleden
plaatsvonden. Echter, het
principe van het verbod op terugwerkende kracht is niet geschonden wanneer het
internationaal recht de handelingen al als crimineel beschouwde (de conventie
tegen martelen is geratificeerd in 1987). Dit is neergelegd in artikel
15 lid 2 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke
rechten. De internationale gewoonte vergt dat Senegal een ad hoc tribunaal opricht om Habré te vervolgen in plaats van
gebruik maken van de reeds gevestigde nationale rechtbanken. Senegal voldoet
hieraan door de samenwerking met de AU in de creatie van de Chambres Africaines
Extraordinaires.
Conclusie
Zodoende is Afrika van
start gegaan in het berechten van staatshoofden op basis van universele
jurisdictie. Het was een lange weg; het werd een ad hoc tribunaal voor slechts één persoon; de financiering kwam
vanuit het westen; en zo zijn er veel meer obstakels langs gekomen. Echter, het
feit blijft: Afrika neemt het heft gedeeltelijk in eigen handen. Daarbij zijn
er positieve neveneffecten van de moeizaamheid. De AU heeft meerdere malen het
belang van universele jurisdictie bestempeld en een aantal landen hebben hierop
reeds ingespeeld. Aangezien dit principe bestaan ontleent aan een wijdverbreide
overtuiging, hebben deze ontwikkeling de positie van de jurisdictie verstevigd.
Meer landen die het erkennen betekent een sterkere positie. Daarbij gaat
universele jurisdictie gepaard met erga
omnes rechten, universele rechten die hun bestaansrecht gelijkelijk
verkrijgen. Voor iedereen die mensenrechten een warm hart toedragen, is het
wellicht positief dat de dictator – die hier geen boodschap aan had – nog 25
jaar in “vrijheid” heeft kunnen leven.