HJ Schoo-lezing 2022

Geschreven door Mathijs de Jong op 02-11-2022

Inleiding

Op 12 september 2022 had Dilan Yeşilgöz-Zegerius, de huidige minister van Justitie en Veiligheid, de eer om de veertiende HJ Schoo-lezing te mogen verzorgen. De jaarlijkse HJ Schoo-lezing is in 2009 door de redactie van het opinieblad Elsevier Weekblad ingesteld ter nagedachtenis aan haar voormalig hoofdredacteur H.J. Schoo. Voor onze minister was Schoo de verpersoonlijking van de vrijheid van meningsuiting, omdat hij bekend stond om zijn rationele, koele analyses, waarbij hij zich niets aantrok van wat men graag wilde horen. Of, zoals de minister in haar toespraak zegt: ‘Tell it like it is.’  

Dilan Yeşilgöz-Zegerius, die sinds 10 januari 2022 werkzaam is als minister van Justitie en Veiligheid in kabinet-Rutte IV en daarmee de Leidse alumnus Ferdinand Grapperhaus opvolgt, vangt haar lezing zeer persoonlijk aan. Op de dag dat de lezing wordt uitgesproken, 12 september 2022, is het namelijk precies 42 jaar geleden dat het Turkse leger de macht overnam. Niet lang daarna vluchtten de toen nog 3 jaar oude Dilan en haar ouders naar Nederland. Naar het land van veiligheid en vrijheid, aldus de minister.

Haar lezing, met als bescheiden titel Doen wat nodig is om onze democratische rechtsstaat te beschermen, heeft vooral ten doel gesteld het benoemen en signaleren van ontwikkelingen die in haar ogen de democratische rechtsstaat bedreigen. Deze bijdrage beoogd bovenal een kritische analyse te zijn van de voornoemde lezing, waarbij de volgende vraag centraal zal staan. Welk begrip van de democratische rechtsstaat wordt door de minister van Justitie en Veiligheid gehanteerd en welke elementen daarvan worden door de door haar benoemde bedreigingen ondermijnd? Hiertoe zal ten eerste een nadere blik geworpen worden op het begrip democratische rechtsstaat. Vervolgens zal een korte samenvatting volgen van de HJ Schoo-lezing, waarin nader wordt ingegaan op de door haar genoemde ontwikkelingen die zij ziet als bedreiging voor de democratische rechtsstaat. Daarna zal een alternatieve, derde bedreiging van de democratische rechtsstaat worden besproken, te weten, de verminderde aandacht voor de wetgevende functie van de Tweede Kamer. Deze bijdrage zal resulteren in een conclusie.


De democratische rechtsstaat

De betekenis van het begrip democratische rechtsstaat zal voor deze bijdrage in twee voor de hand liggende delen worden opgesplitst. De rechtsstaat enerzijds, en de democratie anderzijds. De vraag naar dé definitie van de rechtsstaat is een heikele. Er bestaat namelijk geen precieze definitie. Kenmerkend van veel voorkomende inkleuringen van dit begrip is echter dat de staat onder gezag staat en niet enkel rechtschepper is: de staat is zelf ook gebonden aan het recht.

Ook vicepresident van de Raad van State had het in zijn toespraak De toegang tot het recht, die hij tijdens het Legal Valley-congres uitsprak, over een veelomvattend containerbegrip. Over de precieze inhoud van dat begrip bestaat geen absolute anonimiteit. Zo noemde hij al drie voorbeelden van mogelijke invullingen van het begrip rechtsstaat: a) een staat die de rechtsorde handhaaft, b) een staat waarin fundamentele vrijheidsrechten worden geëerbiedigd, ook als de meerderheid het anders zou willen zien en c) een staat de gelijk is aan een rechtvaardige staat, of een staat met een eerlijke verdeling van schaarse middelen, ook wel een sociale rechtsstaat genoemd.

Het begrip rechtsstaat wordt volgens Thom de Graaf in het publieke, politieke en academische debat echter te pas en te onpas gebezigd. Dit is volgens hem niet zonder gevaren. Ten eerste kan hierdoor het begrip al gauw aan inflatie oplopen. Ten tweede kan door de verschillende interpretaties het begrip het risico lopen om gepolitiseerd en dus gepolariseerd te raken. Dit zou, geheel terecht opgemerkt, niet moeten: de rechtsstaat is immers van iedereen.

De vereisten voor een rechtsstaat kunnen grofweg als volgt worden opgesomd. Ten eerste dient het legaliteitsbeginsel gewaarborgd te worden. Ten tweede dient een rechtsstaat ook een trias politica, een scheiding van de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht te kennen. Dan dient die rechterlijke macht onafhankelijk, onpartijdig en toegankelijk te zijn en dienen tot slot fundamentele burgerrechten te worden beschermd en gewaarborgd. Aan de eerste eis van legaliteit wordt meer dan eens de eis gesteld, dat de wetgeving afkomstig moet zijn van een democratisch gelegitimeerde wetgever. Alles tezamen verwordt dit dan tot een democratische rechtsstaat. 

Tot besluit is het voor deze bijdrage nog wellicht interessant een blik te werpen op de door Scheltema benoemde algemene rechtsbeginselen. Scheltema formuleert 4 beginselen waarop de democratische rechtsstaat is gebaseerd: het rechtszekerheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het democratiebeginsel en het beginsel van de dienende overheid. Uit deze basisbeginselen leidt hij vervolgens andere eisen af, zoals legaliteit, grondrechten, een onafhankelijke rechter, etc.


De HJ Schoo-lezing 2022: Doen wat nodig is om onze democratische rechtsstaat te beschermen

Wie Doen wat nodig is om onze democratische rechtsstaat te beschermen nader beschouwt, zal onmiddellijk opvallen, dat de minister geen definitie van de democratische rechtsstaat hanteert. Althans, zij benoemt nergens wat dit in de context van haar lezing dient te betekenen. Dit is in het licht van het voorgaande problematisch, omdat hierdoor onduidelijk blijft wat voor type rechtsstaat de minister voor ogen heeft. Door geen definitie te introduceren, doet zij een appel op de eigen interpretatie van de toehoorder, die logischerwijs erg uiteen loopt, van de idee van de sociale rechtsstaat tot de gedachte van de staat als ordehandhaver.

Kortweg is de kernboodschap van Dilan Yesilgoz, dat er momenteel twee grote bedreigingen zijn voor de democratische rechtsstaat. De eerste is het Wokisme, waar zij stricto sensu het cancelgedrag van wokisten mee bedoelt. De tweede bedreiging is volgens haar het wantrouwen, de complottheorieën en het nepnieuws die onder de bevolking almaar toeneemt.

Met het Wokisme doelt onze minister expliciet niet op de emancipatiebeweging die pleiten voor gelijke rechten en inclusie. Zij doelt op stromingen die zich richten op uitsluiting. Ondanks het feit dat het niet expliciet in haar lezing wordt vermeld, kan men ervan uitgaan dat zij – zoals  eerder vermeld – doelt op de cancelcultuur van een selecte groep mensen die vanuit moreel oogpunt bepaalde meningen of uitingen trachten uit het publieke debat en opinie te bannen. De term Wokisme is dan ook ergens ongelukkig gekozen, daar de term cancelen in de door haar bedoelde context reeds bij het grotere publiek bekend is en daarenboven veel breder is dan het cancelgedrag van de kleine groep mensen die er Woke-ideeën op nahouden.

De minister merkt terecht op dat het wantrouwen in de overheid een groot probleem is. Dit wantrouwen is gedeeltelijk aan de schuld van de regering zelf te wijten, waarbij met een gezonde portie schuldbesef verwezen wordt naar de toeslagenaffaire en de perikelen omtrent de Groningse gaswinning. Het blijft volgens haar echter niet bij een louter wantrouwen in de overheid. Het reeds aanwezige wantrouwen wordt namelijk gevoed door complottheorieën die op hun beurt weer verspreid worden door nepnieuws en sociale media. Mensen die veelvuldig gebruik maken van sociale media komen al gauw in een zogeheten algoritmefuik terecht, waardoor zij enkel nog berichten te lezen krijgen die hun wantrouwen en complottheorieën enkel verder voeden.


Bedreigingen van de democratische rechtsstaat?

De vraag is nu welke elementen van de democratische rechtsstaat door bovengenoemde bedreigingen worden ondermijnd? Hiertoe zal eerst het cancelgedrag van de wokisten besproken worden en daarna zal dieper worden ingegaan op de bedreiging die het wantrouwen in de overheid, de complottheorieën en het nepnieuws voor de democratische rechtsstaat vormen.

Het is evident dat het door de minister aangehaalde Wokisme de vrijheid van meningsuiting bedreigt. Hierbij verwijst zij expliciet naar Pim Fortuyn en Theo van Gogh die omwille van hun uitgesproken mening werden vermoord. Zij verwijst ook naar Geert Wilders die om dezelfde reden al 18 jaar beveiligd wordt. Onacceptabel. Desalniettemin ziet dit slechts op één pilaar van de (democratische) rechtsstaat: de fundamentele grondrechten van burgers. De vrijheid van meningsuiting is echter maar een van de vele fundamentele grondrechten. Een andere zeer zwaarwichtig grondrecht is namelijk de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Het zijn uitgerekend deze twee vrijheden, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, die geregeld op gespannen voet staan met elkaar. Vrijheid van meningsuiting is daarnaast niet eindeloos; zij is, naast de wet, mede begrensd door de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, juist om een democratische rechtsstaat te kunnen waarborgen. Of, zoals de Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) het stelt in zijn Preminger-arrest:  

“(…) tolerance works both ways and the democratic character of a society will be affected if violent and abusive attacks on the reputation of a religious group are allowed. Consequently, it must also be accepted that it may be ‘necessary in a democratic society’ to set limits to the public expression of such criticism or abuse.”


Dan het wantrouwen in de overheid, de complottheorieën en het nepnieuws. Hoewel deze ontwikkelingen zichtbaar in onze samenleving aanwezig zijn, is het maar de vraag of zij zich zo gemakkelijk laten identificeren als een directe bedreiging voor de democratische rechtsstaat. Mijns inziens zijn deze ontwikkelingen in tweeërlei soorten daglicht te plaatsen.

Indien de minister bedoelt dat men geen vertrouwen meer heeft in de overheid, dan zouden deze ontwikkelingen als een bedreiging voor de democratie kunnen worden beschouwd. De regering en het parlement vormen immers geen waarachtige vertegenwoordiging meer van het volk, indien dat volk geen vertrouwen meer in haar heeft. Punt van kritiek is echter wel, dat het volk bij gevoelens van wantrouwen de zittende regering kunnen wegstemmen in de eerstvolgende verkiezingsronden. Zo bezien, is het maar de vraag of het wantrouwen in de overheid daadwerkelijk een bedreiging voor de democratische rechtsstaat oplevert. 

Indien de minister met de voornoemde ontwikkelingen doelt op het toenemende wantrouwen jegens de idee van de Staat, is het mij onduidelijk op welk element van de democratische rechtsstaat zij precies doelt. Dit neemt niet weg, dat een wantrouwen jegens de idee van de staat uiterst gevaarlijk en onwenselijk is. Het kan immers een voedingsbodem vormen voor geweld jegens de staat en al haar instituties.   


De verminderde aandacht voor de wetgevende functie van de Tweede Kamer

Het is vanuit retorisch oogpunt onbegrijpelijk dat onze minister geen drie, maar twee bedreigingen voor de democratische rechtsstaat heeft benoemd. Om die reden zal nu een derde, alternatieve, maar niettemin even ernstige bedreiging van de democratische rechtsstaat behandeld worden. Het betreft de verminderde aandacht voor de wetgevende functie van de Tweede Kamer.  

Dat de wetgevende functie van de Tweede Kamer van minstens even groot belang is als zijn vertegenwoordigende en controlerende rol, behoeft geen betoog. Juist omdat zij het volk vertegenwoordigt, heeft het parlement de bevoegdheid om wetgeving vast te stellen die verplichtingen in het leven roepen voor het volk. In de praktijk wordt de wetgevende taak jammer genoeg vaak als minst belangrijke geacht. 

De geringe aandacht voor de wetgevende taak blijkt mede uit het volgende. Tussen 2011 en 2019 is het aantal wetsvoorstellen meer dan gehalveerd. Verder is het aantal moties (het formele middel waarmee een lid van de vergadering een discussiepunt voor kan leggen) gestegen, terwijl het aantal amendementen (het aantal wijzigingen van een wetsontwerp) juist is gedaald. Hoewel kwantiteit natuurlijk vrij weinig zegt over de kwaliteit van wetgeving, laat deze tendens wel zien dat er minder aandacht is binnen de Tweede Kamer voor haar wetgevende taak, die meer en meer aandacht lijkt te hebben voor de ‘praktische kanten van de politiek’. Een verarming van de kwaliteit van de wetgeving ligt dan gauw op de loer, en is onwenselijk, zij het niet enkel vanuit het oogpunt dat de regering in dat geval de overwicht lijkt te krijgen in het wetgevingsproces.


Conclusie

Deze bijdrage had ten doel een kritische analyse te zijn van de HJ Schoo-lezing 2022, waarbij de vraag centraal stond welk begrip van de democratische rechtsstaat door de minister van Justitie en Veiligheid gehanteerd is en welke elementen daarvan door de door haar benoemde bedreigingen worden ondermijnd. Uit analyse van de lezing is gebleken dat de minister geen definitie hanteert van het begrip democratische rechtsstaat. Dit is problematisch, omdat daarmee appèl wordt gedaan op de eigen invulling van de toehoorder.

De eerste door haar benoemde bedreiging van de democratische rechtsstaat, het Wokisme, moet vooral gezien worden als een bedreiging van de fundamentele grondrechten van burgers, in het bijzonder, de vrijheid van meningsuiting. De tweede bedreiging, het wantrouwen, complottheorieën en nepnieuws is mijns inziens op tweeërlei manieren in te vullen. Het kan enerzijds zien op een wantrouwen in de overheid, of anderzijds op wantrouwen in de idee van de staat. Ondanks het potentiële gevaar van de tweede bedreiging, is in de HJ Schoo-lezing 2022 onvoldoende uitgelicht hoe deze ontwikkeling de democratie of de rechtsstaat ondermijnd. In deze bijdrage is tot slot een derde, alternatieve bedreiging voor de democratische rechtsstaat benoemd, te weten, de verminderde aandacht voor de wetgevende taak van de Tweede Kamer.

Terug naar nieuwsoverzicht