“De mens kan al zo weinig en stelt al zo weinig voor. Het is zo’n armzalig stel van mislukkelingen.” Dit zijn de woorden van Gerrit
Komrij, die als geen ander op behoorlijk direct wijze de vinger op
de zere plek kon leggen. De lezer confronteren met het ongemak
van het ware is een kunst die slechts aan weinigen besteed is.
Het is een kunst, omdat het ‘gemaakte’ wordt ontweken door de
puurheid van de realiteit.
Om die reden heb ik Gerrit Komrij lief. Niet alleen is hij een kunstenaar met woorden, maar hij kan de dingen die vanzelfsprekend zijn,
duiden en aan het wankelen brengen. Dat is — zeker vandaag de
dag — zo nu en dan nodig. Het vanzelfsprekende is namelijk een
indicatie voor een sleur, een tendens waarin men niet meer hoeft
na te denken, maar slechts diegenen vóór hem hoeft te volgen. Een
gevaarlijke ontwikkeling, zowel voor de mensheid in zijn geheel,
als voor de mens an sich. Voor de mensheid is een dergelijke
ontwikkeling gevaarlijk, omdat iets zonder goede reden onterecht
als de ‘normale gang van zaken’ kan worden beschouwd. Voor de
mens zelf is het gevaarlijk, daar het meegaan met de massa kan
leiden tot een zekere vervreemding en, uiteindelijk, een staat van
ongelukkigheid.
Ook binnen de muren van de rechtenfaculteit (en daarna binnen de advocatuur) is de praktijk van het rücksichtslos ‘volgen’ de
jurist niet vreemd. De drang om een ‘papiertje’ te halen, lijkt
bijvoorbeeld groter dan de schoonheid van het recht te willen
onderkennen, onderzoeken en begrijpen. Zo lijkt creativiteit de
jurist vreemd, maar toch wil ik mij richten op de vraag of in de
jurist een kunstenaar schuilt. Gezien het bovenstaande, lijkt het
antwoord op de vraag op dit moment ontkennend. De sleur waar
de hedendaagse jurist zich vaak in lijkt te begeven, brengt immers
niet direct frivole associaties met zich.
Desondanks, zal ik een poging wagen. In deze poging zal ik de rechtenstudent vergelijken met een ‘dadaïst’,
de kunstenaar binnen het ‘dadaïsme’. Deze ‘beweging’
is niet de meest bekende kunststroom, maar wel één van
vrij recente aard. Het dadaïsme kent haar oorsprong in het
begin van de twintigste eeuw. Het neurale Zwitserland
werd de Heimat van deze beweging, daar deze werd
geïnitieerd door voornamelijk kunstenaars die geen deel
uit wilden maken van de gruweldaden van de Eerste
Wereldoorlog.
Deze beweging zou later uitweiden naar andere delen van de wereld. Met name New York zou een broedplaats
worden van het dadaïsme. Aangezien het dadaïsme was
ontstaan door mensen die de oorlog waren ontvlucht,
was deze beweging voornamelijk ook een reactie op en
tégen deze oorlog. Het ‘spontane’ en ‘willekeurige’ stond
in deze kunstvorm centraal, met het doel de normen van
het alledaagse te overschrijden. ‘Choqueren’ stond aldus
hoog in het vaandel.
Eén van de belangrijkste figuren binnen de ‘New York Dada’, was de kunstenaar Marcel Duchamp, die met zijn
‘readymades’ (alledaagse voorwerpen die als kunstwerk
werden gebruikt) enorm beroemd werd. Met name door
het werk ‘Fountain’ werd hij bekend. ‘Fountain’ was in
wezen een urinoir, dat hij zou hebben ingezonden bij
een kunsttentoonstelling. Ook nu was het doel geweest
de mensen te choqueren, alleen is achteraf gebleken dat
Marcel Duchamp niet verantwoordelijk is geweest voor
de inzending van dit beroemd geworden werk.
Eén van de mogelijke inzenders was de vrouwelijke dadaïst Elsa Von Freytag-Loringhoven. De van oorsprong
Duitse, adelijke dame had zich in diezelfde jaren
proberen in te vechten binnen de intieme kunstkringen
van de New York Dada. Een lastige opgave, niet alleen
gezien de kunstzinnige kenmerken van de beweging zelf, maar met name doordat deze beweging werd geleid door mannelijke figuren. Mede hierdoor is zij in de
eeuw die na dit kunsttijdperk zou volgen, grotendeels in
de vergetelheid geraakt. Een studie van Amelia Jones,
genaamd ‘Irrational Modernism: A Neurasthenic History
of New York Dada’ heeft er echter aan bijgedragen dat zij
op de kaart is gezet.
Zoals gezegd, draait het dadaïsme om het volledig omarmen van het spontane en het compleet loslaten van
het burgerlijke. Elsa Von Freytag-Loringhoven bleek
een dadaïst pur sang door haar absurditeit. Ze droeg
buitengewoon opvallende kleding — regelmatig was dit
herenkleding — waardoor zij een attractie op zich was.
Hiermee zocht zij de grenzen op van seksualiteit, maar
ook die van etniciteit en de klassenverschillen. Ondanks
dat ‘irrationaliteit’ het uitgangspunt was van een dadaïst,
hadden zelfs de kunstenaars binnen deze beweging
moeite met hoe ver de barones kon gaan. Haar ‘tempo’
kon simpelweg niet worden bijgehouden.
De vrijgevochten Elsa Von Freytag-Loringhoven merkte dit zelf ook. Zo uitte zij felle kritiek op prominente
dadaïsten als Marcel Duchamp. Marcel Duchamp en
consorten zouden, ondanks dat zij beroemd werden
middels het irrationele dadaïsme, nog té rationeel zijn
volgens haar. Zij dachten namelijk te veel na over hoe zij
het spontane en willekeurige hun eigen konden maken.
Deze rationaliteit zou geen recht doen aan het uitgangspunt
van deze beweging, maar zou slechts een aanwijzing zijn
voor de ‘burgerlijke’ zijde die dadaïsten tóch niet los
konden laten. Het idee om zich zo willekeurig mogelijk
te uiten, was hierdoor een middel om te choqueren of om
bekend te raken, maar niet het doel op zich. De meeste
dadaïsten waren aldus hobbymatige kunstenaars, die
slechts deden ‘alsof’.
Nu de parallel met de hedendaagse rechtenstudent: in welk opzicht is deze vergelijkbaar met de dadaïst?
Welnu. Wat gebleken is uit de studie van Amelia Jones naar de New York Dada, is de gespeelde spontaniteit die
de dadaïst niet vreemd was. Om een bekend kunstenaar
te worden binnen deze stroming, diende iemand
zo ‘spontaan’ mogelijk te zijn in zijn kunstvormen.
Aangezien ‘bekend worden’ veelal het doel was, werd de
geprezen ‘spontaniteit’ of ‘willekeurigheid’ slechts het
middel om dit doel te bereiken. Zo dachten de dadaïsten
zowaar na over hun kunstuitingen, terwijl het ‘irrationele’
juíst voorop behoorde te staan binnen deze beweging.
Immers; ultieme spontaniteit en willekeurigheid wordt bereikt door zo min mogelijk vooraf uit te denken. Op deze wijze werd de doorsnee toeschouwer op het
verkeerde been gezet. Slechts de oplettenden, waaronder
en met name de barones, konden hier doorheen prikken.
Ook binnen de wereld van het recht, kunnen de oplettenden door een zekere ‘gemaaktheid’ van de
rechtenstudent heen prikken. Daar waar de rechtenstudent
over het algemeen een mooi en uitgebreid praatje paraat heeft over de motivatie om rechten te studeren en om, uiteindelijk, advocaat te worden, zal het bij de meesten
aan de intrinsieke passie voor het recht ontberen. Ook
hier wordt het einddoel, in dit geval het omarmen van
het recht, eerder gebruikt als middel. Veelal is het doel
immers om een ‘papiertje’ te halen, waarvoor de studie
naar het recht slechts wordt gebruikt.
Deze trend is logisch en begrijpelijk… Gezien de Zeitgeist. De moderne mens, en daarmee ook doelend
op de hedendaagse rechtenstudent, kenmerkt zich als
‘nutsmens’. Alles wat de mens doet, moet tegenwoordig
voornamelijk een praktisch doel hebben. Bovendien
moet dit praktische doel ook nog eens zo snel en efficiënt
mogelijk bereikt zien te worden.
In wezen vormt het bovenstaande op het eerste gezicht wellicht geen probleem. Wat is er immers mis met iemand
die zichzelf naar een hoger niveau wil tillen? Niks, doch
zodra de focus ligt op het vooraf uitdenken van een doel
waar je op dat moment weinig tot geen weet van hebt, kunnen de verrassingen die het leven ons te bieden heeft, ineens heel onaangenaam zijn. Ineens wordt de
rechtenstudent geconfronteerd met een vreemde prikkel,
ineens raakt hij geïntrigeerd door iets esthetisch dat zich
buiten de contouren van het uitgestippelde carrièrepad
bevindt, ineens lijkt het vak ‘Fusies en overnames’
of een stage toch minder belangrijk om een lang en
gelukkig leven te leiden… Er gaat een wereld, de echte
wereld, open voor de rechtenstudent. Het vanaf jaar één
gedroomde plaatje om M&A-advocaat worden ergens
aan de Zuidas is niet meer. Wat nu?
Omarm de studie naar recht. Gebruik het niet slechts als middel ten faveure van de kortste route naar
oppervlakkig en kortstondig geluk, maar gebruik het
voor het ontwikkelen van een gezonde portie wijsheid.
Voldoende wijsheid om je te kunnen realiseren dat het
streven naar efficiëntie en snelheid geen doel op zich
hoeft te zijn. Voldoende wijsheid om niet uit te gaan
van het kortstondige. Voldoende wijsheid om te kunnen
relativeren, maar ook om tegelijkertijd te kunnen beseffen
wat daadwerkelijk ‘wezenlijk’ is, voldoening geeft en
gelukkig maakt op de langere termijn.
De gemaaktheid is aanlokkelijk; het schept een zeker patroon waaraan vastgehouden kan worden en waar
vele anderen zich ook in begeven. Het kan op deze
wijze een ‘veilig gebied’ vormen, waar zekere angsten
(voor het spontane, onverwachte en willekeurige)
worden weggemoffeld en uitgebannen. Dit, terwijl die
‘angsten’ juíst iets moois kunnen bieden: andere of meer
diepgaande interesses, het ontwikkelen van passie, een
breder wereldbeeld…
Deze bijdrage ving ik aan met Gerrit Komrij en ik eindig ook met een quote van hem: “Mensen zijn in het algemeen
ook maar vaten van nutteloze weetjes die ze met zich
meezuilen. Maar ook zijn zij wezens van mooie dingen:
godsbegrippen, muzieknoten, schilderijen.” De dadaïst
had iets moois te pakken — het willekeurige —, maar
misbruikte dit voor zijn eigen gewin. De rechtenstudent
mag zich gelukkig prijzen door zich bezig te houden met
‘het recht’ en haar vele, uiteenlopende en intrigerende
vraagstukken. Verbruik haar niet, misbruik haar niet,
gebruik haar niet, maar omarm haar.