Hoe realistisch is rechtvaardig? - De onontkoombare onrechtvaardigheid van Obama’s onderhandelingstactiek.
Het Midden-Oosten is spijtig genoeg de laatste tijd nog maar zelden positief in het nieuws. Vandaar dat de
aandacht groot was voor de nucleaire deal met Iran. Voor het eerst in tijden
was er geen sprake van geweld en oorlog, maar van constructieve diplomatie, en
van resultaten geboekt door middel van overleg. Uiteraard zou Amerika Amerika
niet zijn als de Republikeinen het niet grondig oneens zijn met Obama.
Traditiegetrouw dreigde ze dus ook om via het Senaat een motie aan te nemen die
de deal zou afkeuren. Vorige week (8 september) werd echter duidelijk dat Obama
de benodigde steun van de Democraten heeft (minimaal 40 van de 100 Senaatstemmen),
die het mogelijk afkeurende motievoorstel van de Republikeinen nu kunnen
filibuster-en (i.e. oneindig over debatteren zodat er nooit over gestemd kan
worden), wat betekent dat verder juridisch gehannes met mogelijke veto’s van
Obama niet meer nodig is.
Als onderdeel van zijn media aanpak om steun voor de Iran-deal te krijgen, heeft Obama meerdere malen
interviews gegeven. Een van de meest spraakmakende daarvan was het gesprek dat
hij had op 5 april had met Thomas Friedman van de New York Times. De inhoud van de deal kwam hier ook aan bod, maar
wat vooral ter sprake kwam was de insteek die Obama heeft bij politieke
onderhandelingen. De ‘Obama-doctrine’ kwam hier naar voren, waarbij Obama zijn
strategie en redenering ten aanzien van Iran, maar ook bijvoorbeeld de
toenadering tot Cuba, toelicht en motiveert.
De Obama-doctrine wordt
goed samengevat in het volgende citaat:
“We are powerful enough to be able to test these propositions without putting ourselves at risk. And that’s
the thing ... people don’t seem to understand. […]The doctrine is: We will
engage, but we preserve all our capabilities.”[1] Obama is zich bewust van de enorme machtspositie die de VS heeft, en benut die ook. Het is een moderne variant op de
gunboat-diplomacy die in de 20ste eeuw
nog plaats vond. De
‘big stick’ (doe datgene wat wij willen, anders gaan we
over tot geweld) en de ‘
juicy carrot’ (doe datgene wat wij willen, anders loop je
flinke investeringen en humanitaire hulp mis) zijn gecombineerd, en beide niet
meer expliciet zichtbaar. Obama geeft een speelveld aan waarbinnen er een
oplossing gezocht kan worden, zonder ook maar een moment de controle uit hand
te geven.
In het huidige internet- en informatietijdperk is de daadwerkelijke ‘gunboat’ zelfs niet meer nodig, omdat de militaire
suprematie, en soms zelfs hegemonie, van de VS bijna universeel erkend is. Door
middel van deze aanpak boekt Obama ook resultaten die door menig mens worden
toegejuicht, omdat ze momenteel overeenkomen met de algemeen geldende
opvattingen van de Westerse wereld. Dit deze resultaten overeenkomen met wat
momenteel de ‘mode’ is zegt echter niks over de rechtvaardigheid van de
gehanteerde aanpak.
Obama maakt er een punt van om als principieel en moraal verantwoord gezien te worden, maar hoe verhoudt de Obama-doctrine zich
tegenover het begrip van rechtvaardigheid? Is de president die vaak hamert op
zijn constitutionele kennis, en zijn ethische overwegingen, eigenlijk wel
rechtvaardig in zijn insteek van diplomatie?
Justice as Fairness is de naam van een
invloedrijke theorie bedacht door John Rawls (1921-2002), die moet aangeven wat
rechtvaardigheid is. Rawls presenteert deze theorie in zijn boek
A Theory of Justice, waarin voor het
eerst de concepten van de original
position en de veil of ignorance
te vinden zijn. Het is aan de hand van een gedachte-experiment dat deze twee
concepten worden uitgelegd, en waaruit duidelijk wordt wat (volgens Rawls)
rechtvaardig is. Het gedachte-experiment luidt als volgt:
Er zitten verschillende partijen aan de onderhandelingstafel om de rechten, posities, en middelen van de wereld waar ze
in leven te verdelen. Dit is de original
position. Het rechtvaardige aspect komt echter naar voren dankzij de
veil of ignorance. Deze ‘sluier van
onwetendheid’ betekent dat de onderhandelende partijen geen enkel idee hebben
van hun eigen kunnen en middelen. Ze hebben geen idee of ze de sterkere,
slimmere, of bovenliggende partij zijn. Er moet dus een verdeling gemaakt
worden zonder dat de partijen weten welke positie ze hebben. Dit gebrek aan
kennis zorgt er volgens Rawls voor dat partijen dan tot een rechtvaardige
oplossing zullen komen, omdat beide partijen streven voor een rechtvaardige verdeling
voor beide posities. Partij A zal onderhandelen om positie A en B even veel toe
te kennen, omdat hij niet weet welke positie de zijne is. Voor partij B geldt
idem.
Voor een rechtvaardig resultaat conform het gedachte-experiment van Rawls, zou Obama dus moeten onderhandelen met Iran
alsof hij niet weet of hij de VS of Iran vertegenwoordigt. Als zijn Iranese
tegenhanger dat ook doet, en zij zouden er op miraculeuze wijze in slagen om
daadwerkelijk te vergeten wie ze vertegenwoordigen, zou er dus een rechtvaardig
resultaat op tafel komen. Dat Obama juist zijn machtspositie maximaal benut,
geeft duidelijk aan dat zijn diplomatieke tactiek volgens Rawls allesbehalve
rechtvaardig is.
De aanpak van Rawls is echter wel heel theoretisch van karakter, en leent zich meer voor een fundamentele verdeling van rechten en
plichten en hoe die zich verhouden tot rechtvaardigheid. Echter, vele jaren
voor Rawls had Adam Smith (1723-1790) in zijn boek
The Theory of Moral Sentiments een vergelijkbaar idee van rechtvaardigheid,
dat wel specifiek was toegespitst op de politiek. De rechtvaardigheid van een
situatie kon dan beslist worden aan de hand van het ‘derde oog’, oftewel: men
moest zich inbeelden wat een neutrale toeschouwer goed en af zou keuren. In de woorden van Smith zelf:
“As they are constantly considering what they themselves would feel, if they
actually were the sufferers, so he is as constantly led to imagine in what
manner he would be affected if he was only one of the spectators of his own
situation.”[2] Echter, aan de hand van dit criterium is de doctrine van Obama ook moeilijk als rechtvaardig te kwalificeren. Een neutrale
toeschouwer zou de aanpak van Obama, die iets weg heeft van een kat die speelt
met zijn eten, niet als eerlijk kunnen beoordelen, en dus ook niet als
rechtvaardig. Indien er een voetbalwedstrijd plaatsvindt waarbij een team ook
de scheidsrechter is, vindt de neutrale toeschouwer het ook niet eerlijk.
Het moge duidelijk zijn dat Obama dus niet voldoet aan de kaders die Rawls en Smith hebben bedacht als het gaat om
rechtvaardigheid. Dit betekent echter niet dat Obama niet juist handelt. De
Obama-doctrine is pragmatisch van aard, en doet denken aan de aanpak waar
‘Teddy’ Roosevelt het over had toen hij zei, “
speak softly, and carry a big stick.”Rechtvaardig handelen zoals het beschreven wordt in theoretische kaders of in gedachte-experimenten werkt alleen als alle
partijen dezelfde kaders en definitie hanteren. Het is een even gedurfde als domme
houding om de onderhandelingen met Iran in te gaan met als uitgangspunt de
original position en de
veil of ignorance van Rawls. Dat is geen
realistisch beeld van diplomatie in de werkelijkheid. Het is de harde
werkelijkheid van het geopolitieke spel waar Obama dagelijks mee geconfronteerd
wordt die ervoor zorgt dat hij onmogelijk gehoor kan geven aan doordachte
rechtvaardigheidstheorieën. Elke dag weer hanteert Obama een doctrine die
onrechtvaardig is, maar die wel de juiste is. En daar is geen theorie tegen
opgewassen.
[1] Friedman, Thomas L.
"Iran and the Obama Doctrine." The New York Times. The New York
Times, 05 Apr. 2015. Web. 14 Sept. 2015.Friedman, Thomas L.
"Iran and the Obama Doctrine." The New York Times. The New York
Times, 05 Apr. 2015. Web. 14 Sept. 2015.
[2] Smith, Adam. "Part I, Section I, Chapter IV." The Theory of Moral Sentiments. Basil: Tourneisen, 1793. 8. Print.