De verplichte beraadtermijn: een doelondermijnend middel

Geschreven door Bouchra Boulouize op 23-02-2022

Kamerlid Stoffer van de SGP sprak op donderdag 27 januari 2022 van een “zwarte dag”. Aan de orde was het voorstel van de leden Paternotte, Ellemeet en Tellegen om de verplichte minimale beraadtermijn van vijf dagen voor het afbreken van zwangerschappen, af te schaffen.1 Geheel in de lijn der verwachting deed dit wetsvoorstel de aloude, fundamentele discussie over (überhaupt de wenselijkheid van) abortus oplaaien. De bescherming van het ongeboren leven en de autonomie van de vrouw verworden in deze kwestie tot twee uiteinden van een spectrum.

Hoewel de discussie over zwangerschapsafbrekingen an sich en de discussie over de beraadtermijn aan elkaar verwant zijn, zal in deze bijdrage alleen de laatstgenoemde kwestie besproken worden. Dit is niet alleen vanwege de beschikbare ruimte, maar des te meer vanwege de kern van de discussie over abortus. Mijns inziens gaat die discussie namelijk vooral over de vraag wanneer er werkelijk sprake is van een nieuw leven. De opvattingen over de start en de bescherming van dit ongeboren, nieuwe leven zijn gestoeld op religieuze overtuigingen, wetenschappelijk onderzoek en allicht ook op alles wat daartussenin zit. Dergelijke discussies kunnen tot in de lengte der dagen (vruchteloos) worden gevoerd.

Om die reden wil ik, alvorens inhoudelijk verder te gaan, benadrukken dat deze bijdrage gaat over de rechtvaardiging van een wettelijk verankerde, verplichte minimale beraadtermijn. Hierna zal kort worden besproken hoe deze beraadtermijn van vijf dagen, wettelijk is ingebed. Vervolgens zal ik bespreken waarom de beraadtermijn in de huidige vorm onwenselijk is. Daarbij zal ik eveneens ingaan op de redenen die destijds (en nog steeds) worden aangevoerd om een verplichte beraadtermijn op te nemen in de wet. Bij wijze van afsluiting volgt een kanttekening van meer algemene aard met betrekking tot de wettelijke inbedding van de abortusregelgeving.

Zorgvuldigheid

Abortus in Nederland is in principe strafbaar. Op grond van art. 296 lid 1 Sr wordt het gronddelict van abortus met maximaal vier jaar en zes maanden gevangenisstraf of met een geldboete van de vierde categorie bestraft. De strafbaarheid van een abortus vervalt ingevolge art. 296 lid 5 Sr, indien de procedure is verricht in een kliniek of ziekenhuis conform de ‘Wet afbreking zwangerschap’ (hierna: Wafz). De verplichte beraadtermijn van vijf dagen is verankerd in art. 3 lid 1 Wafz op grond waarvan een abortus pas mag worden uitgevoerd op de zesde dag nadat de vrouw de arts heeft bezocht en daarbij haar voornemen met hem heeft besproken. Indien de abortus vóór het verstrijken van de termijn wordt uitgevoerd, wordt de uitvoerende arts bestraft met een geldboete van de vijfde categorie (art. 16 lid 1 Wafz).

De Wafz moet in samenhang met het ‘Besluit afbreking zwangerschap’ worden gelezen (hierna: Bafz). Beide regelingen zijn er sterk op geënt te waarborgen dat een zwangerschapsafbreking zorgvuldig gebeurt.2 Op grond van art. 5 lid 2 sub b Wafz jo. art. 2 en 3 Bafz dient de arts de vrouw bij te staan in haar besluit en zich ervan te vergewissen dat zij dit besluit neemt en volhoudt op basis van vrijwilligheid. Bovendien dient de arts verantwoorde voorlichting te verstrekken over andere oplossingen voor de noodsituatie van de vrouw, dan abortus (art. 5 lid 2 sub a Wafz). Verder is bepaald dat aan de deskundigen voldoende tijd en ruimte ter beschikking wordt gesteld en dat er eveneens voldoende zorg van deskundigen op psychologisch en maatschappelijk gebied beschikbaar is (art. 2 Bafz). Het verdient eveneens vermelding dat vanuit de zorgverleners zelf, ook standaarden zijn gecreëerd om de kwaliteit van de zorgverlening met betrekking tot abortussen te verbeteren.3

De verplichte beraadtermijn is in dit kader te beschouwen als een soort stok achter de deur. In de Memorie van Toelichting bij de Wafz wordt ten aanzien van de beraadtermijn namelijk gesproken van “een afdoende waarborg (…) tegen een overijlde uitvoering van een beslissing tot zwangerschapsafbreking.”4

Praktische implicaties van de verplichte beraadtermijn

De Wafz berust op twee pijlers. Enerzijds de bescherming van het ongeboren leven en anderzijds het faciliteren van hulp aan vrouwen in een noodsituatie.5 De Wafz is al twee keer geëvalueerd, eenmaal in 2005 en eenmaal in 2020.6 In beide onderzoeken is aan bod gekomen of de verplichte beraadtermijn daadwerkelijk beschermt tegen “een overijlde uitvoering van een beslissing tot zwangerschapsafbreking”. Uit beide onderzoeken volgt dat de huidige, verplichte beraadtermijn de doelen van de Wafz niet, althans dermate onvoldoende waarborgt dat wordt aanbevolen de beraadtermijn in de huidige vorm te schrappen.7 Reeds in 2005 werd bekend dat de verplichte beraadtermijn niet de gewenste praktische implicaties heeft. Maar liefst 80% van de vrouwen gaf namelijk aan niet van mening te zijn veranderd over de voorgenomen zwangerschapsafbreking. Een deel van de rest van de vrouwen zegt zelfs gesterkt te zijn in haar voornemen de zwangerschap af te breken.8

Twijfel

Het overgebleven deel van de vrouwen geeft aan meer te zijn gaan twijfelen. De twijfel over het besluit tot abortus is een belangrijk argument voor voorstanders van de verplichte beraadtermijn.9 Het argument snijdt echter wat mij betreft geen hout.

Ik breng in herinnering dat het in dezen gaat om de verplichting vijf dagen na te denken over een besluit wat in veruit de meeste gevallen toch al was genomen. Dit verplichte karakter impliceert dat de vrouw zich niet bewust is van de consequenties van haar besluit.10 Er gaat een hele serie handelingen (de zwangerschapstest, het maken van de afspraak, de reis naar de kliniek c.q. het ziekenhuis etc.) vooraf aan alleen al het eerste consult. Dit, om nog maar te zwijgen van het welkomstcomité van anti-abortus-activisten dat in het kader van de vrijheid van meningsuiting, kennelijk vrouwen mag intimideren die al in een ontzettend zware periode zitten. Een vrouw wordt er in dit proces keer op keer aan herinnerd dat zij bezig is met de voorbereiding op een zwangerschapsafbreking. Zij komt niet naar de kliniek voor de gezelligheid. De algemeen van toepassing zijnde, verplichte beraadtermijn voegt daarmee niets toe aan de bewustwording van de gevolgen van een abortus. De hulpverlening is er bovendien met alle bovengenoemde waarborgen reeds sterk op geënt altijd in te gaan op symptomen van twijfel en in het verlengde daarvan: bespreking van de alternatieven voor abortus.11

Met dit wetsvoorstel kan de zorgverlener een beraadtermijn meegeven die past bij de situatie. Het kan gaan om drie dagen, maar ook om tien dagen.12 Het voorgestelde amendement van dhr. Van Houwelingen (FvD) in reactie op dit wetsvoorstel, om vrouwen die de negen wekengrens zijn gepasseerd, te verplichten om een echo te ondergaan, vind ik dan ook even absurd als abject.13 Met het idee dat niet te lichtzinnig tot abortus mag worden geressorteerd, oppert Van Houwelingen dat een echo de vrouw werkelijk bewust zou maken van de gevolgen van haar verzoek. Dit, alsof de zwangerschap zich niet in het lichaam van de vrouw voltrekt. Zo lang er dergelijke voorstellen worden gedaan, zal het mij een raadsel blijven waarom de voorstellers en gelijkgezinden denken dat een abortus het gevolg is van een gebrek aan bewustwording. Een abortus is nooit een field trip geweest en zal dat ook nooit worden. Het voorstel inhoudende de verplichting een echo te ondergaan is in mijn ogen niet meer dan pure leedtoevoeging en een accurate indicatie van het beeld dat Van Houwelingen heeft van het niveau waarop vrouwen functioneren.

Medicamenteuze abortus of instrumentele abortus

Met dit wetsvoorstel wordt de abortusarts erkend in zijn professionaliteit bij het beoordelen van een toepasselijke beraadtermijn. De nieuw in te voeren mogelijkheid tot maatwerk, brengt mij op het essentiële punt met betrekking tot de wijze waarop de verplichte beraadtermijn van invloed kan zijn op de ‘zwaarte’ van de abortus. De zogeheten ‘negen wekengrens’ bepaalt of de abortus medicamenteus of instrumenteel geschiedt. Een instrumentele zwangerschapsafbreking is meer invasief en vindt vaak plaats onder enige vorm van verdoving.14 De medicamenteuze zwangerschapsafbreking geniet dan ook de voorkeur van de NVOG (Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie) boven de instrumentele zwangerschapsafbreking.15

Om legio redenen worden zwangerschappen op een wat later moment ontdekt, waardoor de negen wekentermijn, zonder dat de vrouw zich daarvan bewust was, reeds is gaan lopen. Los van het moment van ontdekking van de zwangerschap, zijn vrouwen om even zo veel redenen niet altijd in staat om direct naar de kliniek of het ziekenhuis te komen. De vijf dagen verplichte beraadtermijn kan daardoor betekenen dat er een zwaardere ingreep moet worden verricht dan nodig was geweest. In mijn optiek zit de wetgever op de stoel van de arts, die in dergelijke gevallen in overleg met de patiënt met een kortere beraadtermijn een minder invasieve procedure kon uitvoeren. Overigens wijst de WHO ook Nederland met haar verplichte beraadtermijn op het mogelijke effect dat vrouwen de zorg gaan uitstellen wat veilige abortuszorgverlening abortuszorgverlening in gevaar kan brengen. Een verplichte beraadtermijn wordt dan ook door de WHO gezien als een onterechte restrictie, die het beste kan worden opgeheven.16

Criminalisering van de abortus

Tevens wil ik van de gelegenheid gebruik maken om een principiëler punt aan te kaarten. De huidige inbedding van de wetgeving omtrent abortus is onnodig criminaliserend. Om te beginnen zijn abortushulpverleners door het uitgangspunt van strafbaarstelling in art. 296 lid 1 Sr onderhevig aan een veel zwaarder toetsingskader voor hun medisch handelen dan andere zorgprofessionals. Abortus is een medische procedure, die ook in de wet- en regelgeving als zodanig moet worden beschouwd. De abortushulpverlener die in de uitvoering een fout maakt, of niet voldoet aan de professionele standaarden, behoort in het verlengde daarvan wat mij betreft in het tuchtrecht ter verantwoording te worden geroepen. Ik begrijp en onderschrijf dat de regelgeving omtrent abortus moet reflecteren dat de bescherming van het ongeboren leven eveneens prioriteit heeft. Het is echter het in beginsel strafbaar zijn van de abortus wat mij niet alleen stoort, maar ook enigszins onbegrijpelijk voorkomt gezien het karakter van de bepaling in art. 296 lid 1 Sr. Gelet op de delictsomschrijving, komen de strafbaarstelling en eventuele sanctionering namelijk pas aan bod op het moment dat de behandeling is gegeven. Kort en goed: het belang van het ongeboren leven is praktisch non-existent op het moment dat de strafrechtelijke bepaling van art. 296 lid 1 Sr aan de orde komt. Dit maakt art. 296 lid 1 Sr (per definitie) ongeschikt voor de bescherming van het ongeboren leven. De uitzonderlijke gevallen waarin het strijdige handelen van een abortusarts zeer ernstig is, zouden uiteraard wel in het strafrecht geregeld kunnen worden.

Er is, resumerend, veel terrein te winnen op het vlak van abortuswetgeving. De afschaffing van de verplichte beraadtermijn en de decriminalisering van de wettelijke regelgeving omtrent abortus zijn daarbij naar mijn mening essentiële, eerste stappen.

1. Plenair verslag 43e vergadering Tweede Kamer donderdag 27 januari 2022.
2. MvT wetsvoorstel tot wijziging van de Wafz Kamerstukken II 2020/21, 35737, nr. 3, p.10.
3. Zo is er een richtlijn (“Richtlijn begeleiding van vrouwen die een zwangerschapsafbreking overwegen”) opgesteld door het NGvA (Nederlands Genootschap van Abortusartsen) waarin uitgebreid wordt ingegaan op de factoren waaruit de professionele begeleiding bij de besluitvorming omtrent abortus dient te bestaan.
4. MvtT Wafz Kamerstukken II 1978/79, 15475, nr. 1-4, p. 17-18.
5. Ibid.
6. De genoemde jaren zijn overigens de jaren waarin de rapporten zijn verschenen. Kamerstukken II 2020/21, 35737, nr. 5, p. 3.
7. Eerste evaluatie Wet afbreking zwangerschap, bijlage bij Kamerstukken II 2005/06, 30371, nr. 1, p. 159 en Tweede evaluatie Wet afbreking zwangerschap, bijlage bij Kamerstukken II 2019/20, 30371, nr. 42, p. 155.
8. Eerste evaluatie Wet afbreking zwangerschap, bijlage bij Kamerstukken II 2005/06, 30371, nr. 1, p. 158-159.
9. Zie bijvoorbeeld de inbreng van mevr. Bikker (CU), dhr. Stoffer (SGP) en dhr. Van Houwelingen (FvD) Plenair verslag 43e vergadering Tweede Kamer donderdag 27 januari 2022.
10. Deze implicatie is toch vrij expliciet, gelet op de bewoordingen die in de MvT bij de Wafz worden gebezigd.
11. Ibid.
12. Voorstel tot wijziging van de Wafz Kamerstukken II 2020/21, 35737, nr. 6.
13. Idem.
14. ‘meer informatie over abortus in Nederland’, ngva.net.
15. Ibid.
16. WHO, ‘Safe abortion: technical and policy guidance for health systems’, second edition 2012, p. 94.

Terug naar nieuwsoverzicht