Vrouwenrechten zijn mensenrechten

Geschreven door Anne Sophie Pijnacker op 26-04-2021


Elk jaar op 8 maart is het Internationale Vrouwendag. Vorig jaar ging ik, vlak voor het begin van de eerste lockdown, naar een evenement in Den Haag met als thema ‘How do female judges stand up for equality?’. Er waren drie vrouwelijke rechters uit het Midden Oosten te gast. De vrouwen kwamen uit Egypte, Irak en Jordanië. Ze spraken alle drie over hun ervaringen als rechter en hoe lastig het is voor vrouwen om in die landen rechter te worden. Ingewikkelde wettelijke constructies maken het voor vrouwen in deze landen moeilijk om het ambt van rechter te kunnen bekleden. Als ze dan eenmaal rechter zijn, worden ze vaak niet serieus genomen. In eerste instantie kon ik me hier moeilijk iets bij voorstellen: in Nederland kan toch iedereen met de juiste diploma’s rechter worden, dacht ik. Ik dacht dat de verhouding tussen mannen en vrouwen in de Hoge Raad dan ook wel ongeveer gelijk zou zijn. Ik dacht hier duidelijk verkeerd over. Van de 35 raadsheren die de Hoge Raad kent, zijn er slechts 15 vrouw.[1] Tevens heeft de Hoge Raad nog nooit een vrouwelijke president gekend, totdat in november 2020 Dineke de Groot voor deze functie werd benoemd. De Groot is hiermee een voorbeeldfunctie voor alle vrouwen in de rechterlijke macht.  

Vrouwenrechten gaan echter niet alleen over het recht op het uitoefenen van ambtelijke functies en ondervertegenwoordiging is zeker niet het enige probleem. Het gaat namelijk ook om het recht op lichamelijke onschendbaarheid en autonomie, recht op participatie, recht op onderwijs, recht op gelijke beloning en ga zo maar door. De onderliggende oorzaken van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen zijn lastig te achterhalen. Het hangt vaak samen met culturele aspecten, stereotypen en normen en waarden binnen een maatschappij.  

In 1979 is er een verdrag aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties dat de ongelijkheid en discriminatie tegen zou moeten gaan, de Convention on the Elimination of all Discrimination Against Women (hierna: CEDAW). Het verdrag is geratificeerd door 189 landen en wordt gemonitord door een speciaal CEDAW-comité waar staten elke vier jaar aan moeten rapporteren. Wat CEDAW bijzonder maakt, is het feit dat het het enige verdrag is dat zich speciaal richt op discriminatie tegen vrouwen.[2] Andere verdragen zoals het IVBPR[3] richten zich alleen op discriminatie op basis van geslacht en hebben het dus over een breder begrip. Naast een algemeen verbod op discriminatie staan in CEDAW een aantal specifieke rechten voor vrouwen op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, werkgelegenheid en familie. Het verdrag legt positieve verplichtingen op aan staten om de rechten die in het verdrag neergelegd zijn te garanderen.  

CEDAW heeft veel invloed gehad binnen het mensenrechtensysteem van de VN en is een inspiratie geweest voor veel NGO’s, maatschappelijke organisaties en politici om vrouwenrechten te promoten. Veel landen hebben op basis van CEDAW wettelijke hervormingen doorgevoerd die vrouwen meer rechten geven. Zo heeft Turkije een wet gewijzigd die ervoor zorgt dat de huwbare leeftijd verhoogd wordt naar 17 jaar, vrouwen hun meisjesnaam kunnen behouden en een baan kunnen hebben en hun eigen loon kunnen houden zonder toestemming van hun man. Bovendien hebben Duitsland, Polen, Spanje, Portugal en het Verenigd Koninkrijk en veel andere landen hebben hun wetgeving rondom zwangerschapsverlof en kinderopvang gewijzigd.[4]     

CEDAW is in het bijzonder succesvol geweest op het gebied van geweld tegen vrouwen. Tot de jaren 90 werd dit namelijk niet gezien als een mensenrechtenkwestie. Geweld tegen vrouwen zou zich in de privésfeer afspelen en het zou daarom niet de verantwoordelijkheid zijn van staten om daar iets tegen te doen. Het ontwikkelen van het principe van staatsverantwoordelijkheid binnen het internationaal publiekrecht zorgde er, in combinatie met CEDAW, voor dat staten verantwoordelijk konden worden gehouden voor het schenden van mensenrechten en dus ook van vrouwenrechten. Een belangrijke zaak hierbij is Velásquez Rodríguez v. Honduras van het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens,[5] waar het due diligence-principe werd geïntroduceerd. Dit principe houdt in dat een staat aansprakelijk kan worden gesteld voor schendingen van mensenrechten door niet-statelijke actoren, indien deze staat niet de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat dergelijke schendingen naar behoren worden onderzocht en vervolgd.[6]

Er zijn echter ook keerzijden aan de medaille. Hoewel CEDAW een belangrijke rol heeft gespeeld bij het erkennen van geweld tegen vrouwen als mensenrechtenkwestie, bevat CEDAW geen expliciete bepaling hierover. Ook bevat CEDAW geen bepaling over het recht op leven of het verbod op foltering.  

De grootste uitdaging van de CEDAW en van vrouwenrechten in het algemeen ligt wellicht ergens anders. Het al dan niet implementeren van vrouwenrechten hangt namelijk vaak samen met culturele en religieuze normen en waarden die gelden binnen een bepaald land. In hoeverre kunnen cultuur en religie dan dienen als een soort excuus om vrouwenrechten niet te implementeren binnen de nationale rechtsorde? In geval van een botsing tussen culturele praktijken of religieuze normen en het recht op gendergelijkheid prevaleert dat laatste recht. Wat betreft de botsing met culturele praktijken blijkt dit uit artikel 2(f) en 5(a) van de CEDAW.[7] De bepalingen leggen staten de verplichting op om hun ‘sociale en culturele gedragspatronen’ en ‘gewoonte’ aan te passen die de bevordering van gendergelijkheid in het gedrang brengen. Het IVBPR heeft het over de botsing met religieuze normen.[8] Uit artikel 18 lid 3 van het IVBPR blijkt dat vrijheid van religie kan worden beperkt ter bescherming van andere fundamentele rechten, in dit geval dus vrouwenrechten. Er kan dus gesproken worden van een zekere hiërarchie van bepalingen, waarbij vrouwenrechten voorgaan op culturele en religieuze normen en waarden. Dit is voor landen waar vrouwenrechten in het geding zijn, een reden om reserveringen te maken bij de CEDAW. De staten achten zich dan niet gebonden aan bepalingen van het verdrag die hen zouden verplichten om nationale grondwetten te veranderen.[9] Dit zijn vaak staten waarvan het wettelijke systeem gebaseerd is op het islamitische shariarecht. Het gaat dan vaak om familierechtelijke kwesties zoals gelijkheid binnen het huwelijk,[10] maar ook om kwesties als handelingsbekwaamheid van vrouwen[11] en het recht van vrouwen om deel te nemen in het politieke en publieke leven van staten.[12] Door de praktijk van het maken van reserveringen en controverses rondom de bepalingen kan getwijfeld worden aan de werkzaamheid en efficiëntie van CEDAW. CEDAW is in dat opzicht dus niet erg succesvol geweest in het aanpassen en elimineren van discriminerende wetten tegen vrouwen, terwijl dit wel het belangrijkste doel is van het verdrag.  

Al met al denk ik dat het hebben van een verdrag als CEDAW essentieel is om vrouwenrechten te garanderen. Het verdrag vormt een stem van vrouwen die eeuwen lang niet gehoord is. De afgelopen decennia is er veel vooruitgang geboekt op het gebied van gendergelijkheid. Zonder deze vooruitgang was ik niet in staat geweest om als vrouwelijke rechtenstudent dit artikel te schrijven. Verdragen en wetten zijn op zichzelf niet genoeg om het gat tussen de juridische en maatschappelijke werkelijkheid te dichten. Uiteindelijk komt het aan op het vertalen van de stem van CEDAW in een taal die iedereen spreekt. Een taal die vrouwen gelijke kansen biedt in zowel de publieke als private sfeer. Er is nog een lange weg te gaan, ook in Nederland. In de tussentijd is het van belang om de belangrijkste boodschap van CEDAW in het oog te houden. Vrouwenrechten zijn mensenrechten.  

1. Kamers Hoge Raad, hogeraad.nl.
2. Art. 1 CEDAW.
3. Art. 2 IVBPR.
4. 'Global success: CEDAW Women’s Rights Treaty’, now.org.
5. Velásquez Rodriguez v. Honduras (IACtHR) (1988).
6. I. Bantekas & L. Oette, International Human Rights Law and Practice, Cambridge: Cambridge University Press 2016, p. 505.
7. F. Raday, ‘Gender and democratic citizenship: the impact of CEDAW’, Int’l. J. Con. L. (10) 2012, afl. 2, p. 520.
8. Raday 2012, p. 520.
9. Banktekas & Oette 2016, p. 497.
10. Art. 16 CEDAW.
11. Art. 15 CEDAW.
12. Art. 7 CEDAW.

Terug naar nieuwsoverzicht