Nieuwjaarswensen

Geschreven door Karel Wijdeveld op 23-02-2022

Het nieuwe jaar begon voor mij - waarschijnlijk net als voor vele anderen - met het omslaan van de eerste pagina van de kersverse scheurkalender die ik in de cadeaumaand december had gekregen. De scheurkalender draagt een naam die weinig aan de verbeelding overlaat: ‘Filosofie Scheurkalender 2022’. Dit object zal mij elke dag van het aankomend jaar met een filosofisch citaat tegemoet treden. Deze filosofische reis begon, vanzelfsprekend, op 1 januari 2022 met direct een mooie, maar bovenal belangrijke spreuk: ‘Een leven zonder reflectie is voor een mens niet de moeite waard geleefd te worden’, aldus Plato in zijn werk ‘Apologie’.

Reflectie, zelfreflectie, is een buitengewoon belangrijke eigenschap. Wie beter wil, dient immers te leren van het verleden, om zo scherp en onderbouwd te kunnen oordelen wat eventueel beter zou kunnen. Men moet aldus open kunnen staan voor het toegeven van gemaakte fouten en het ontvangen van al dan niet felle kritiek. Wanneer iemand of een groep mensen deze eigenschap niet bezit – laat staan ervoor open staat deze te ontwikkelen - kan dat kwalijke gevolgen hebben. Immers: wanneer iets overduidelijk niet werkt of grandioos verkeerd loopt, wat belet iemand dan om er iets aan te veranderen of op zijn minst te reflecteren op de gang van zaken?

Bij dit citaat moest ik ook direct denken aan de decembereditie van het juridisch blad ‘Mr.’, en wel aan het voorwoord van managing editor Michiel van Kleef. In het voorwoord, getiteld ‘Reflecteren op reflectie’, benadrukte Van Kleef de importantie van het vermogen te reflecteren. Hij doelde specifiek op de Toeslagenaffaire en hoe de rechterlijke macht hiermee is omgesprongen. Zowel de Raad voor de rechtspraak, als de Raad van State hebben hun fouten toegegeven - niets minder mocht van die instanties worden verwacht. Het verontrustende ligt echter in het vervolg van het voorwoord, wanneer Van Kleef schrijft dat de “noodzaak voor zelfreflectie nog niet is doorgedrongen tot alle geledingen van de rechtsprekende macht”.

In dit kader richt hij zijn pijlen op Nathalie van Waterschoot, die als bestuursrechter van de rechtbank Amsterdam eerder dat jaar in een interview allerlei tekortkomingen binnen (onder meer) de afdeling jeugdrecht aan het voetlicht bracht. Hoewel zij veel externe steun kreeg, schoot dit interview bij velen binnen de Amsterdamse rechtbank in het verkeerde keelgat. De kritiek van Van Waterschoot was niet welkom, waardoor zij na verscheidene berispingen noodgedwongen de overstap heeft moeten maken van Amsterdam naar de rechtbank Noord-Nederland in Groningen. Van Kleef verwoordde het treffend: “Functie elders, maar dan binnen de Rechtspraak.”

De set woorden ‘functie elders’ verwijst, zo weet eenieder, naar de affaire rondom Pieter Omtzigt. Een verdere uitleg van deze situatie is niet noodzakelijk, maar wel is het bewonderenswaardig dat het ook in dit geval een persoon betrof die (interne) kritiek had en heeft op de rechtsstaat. Beiden erger(d)en zich kapot aan de verstrengelende bureaucratie, die veelal leidt tot enorm veel vragen, maar helaas tot weinig antwoorden.

De contouren van de parallellen zijn tot dusver al zichtbaar, en deze werden in het interview met Van Waterschoot nog duidelijker. Volgens haar was er namelijk ook sprake van ‘ongekend onrecht’ binnen de jeugdbescherming en familierechtspraak (hiermee doelend op het rapport aangaande de Toeslagenaffaire, getiteld ‘Ongekend onrecht’). Twee van haar grootste klachten waren dat rechters vaak op te grote afstand van de werkelijkheid zouden staan en dat er een ernstig gebrek was aan verslaggeving door onder meer de Raad voor de Kinderbescherming. Hierdoor konden vaak traumatische gebeurtenissen in rechterlijke uitspraken enorm worden gebagatelliseerd. Ook in dit geval was dus een grondige herbezinning nodig op het gehele systeem, die tot een verandering van beleid zou moeten leiden.

Ondanks de aanwezigheid van negatieve rapporten van de Kinderombudsman over deze toestanden werd er weinig mee gedaan, totdat Van Waterschoot begin vorig jaar zelf aan de bel trok. Dat belangrijke adviezen en rapporten - ondanks de hoge noodzaak - niet altijd direct mee worden genomen, zagen wij niet alleen bij de Toeslagenaffaire, maar ook heden ten dage rondom 2G- en 3G-wetgeving.

Reflectie is, zoals gezegd, een belangrijk woord geweest omtrent de Toeslagenaffaire. Zo was vrijwel ieders oordeel dat hoge kwaliteit van wetgeving voortaan van levensbelang is. In wezen is dit een nietszeggend of, zo u wilt, een weinig baanbrekend oordeel, daar hoge kwaliteit van wetgeving altijd van belang dient te zijn. Dit oordeel is typerend voor, in ieder geval, de afgelopen twee jaar geweest. Door het ‘juiste’ te zeggen, betekent het nog niet dat het ‘juiste’ wordt gedaan. Dit is onder meer gebleken bij de (uitzichtloze) compensatieregeling voor de aardbevingsslachtoffers in Groningen, de (uitzichtloze) afwikkeling van de Toeslagenaffaire en het (inmiddels hopelijk minder uitzichtloze) Coronabeleid. Om maar even drie recente voorbeelden te noemen.

Typerend voor dit (falende) beleid is de nadruk die wordt gelegd op de ‘beeldvorming’ en niet op de inhoud. Alleen dán worden er immers loze beloftes gedaan, zoals de toezegging eind december 2020 door staatssecretaris Van Huffelen om vóór 1 mei 2021 de getroffenen van de Toeslagenaffaire te compenseren met een bedrag van €30.000. Ieder weldenkend mens zag op dat moment al dat een dergelijke regeling simpelweg niet haalbaar is. Een té makkelijke oplossing voor zo’n buitengewoon groot probleem, om simpelweg de mensen ‘tevreden’ te houden. Wees eerlijk en, bovenal, wees duidelijk.

Hetzelfde devies had mogen gelden voor oud-minister Hugo de Jonge, die een groot deel van ons land voor de gek kon houden met zijn ‘Openingsplan’. Op maandag 1 november 2021 zou alles weer ‘mogen’, zo luidde het idee. Het virus had blijkbaar besloten dat zondag 31 oktober zijn laatste werkdag zou zijn. Prettig vooruitzicht was dat en mooi verhelderend; het gros van de Nederlanders dacht immers al die tijd dat de maatregelen afhankelijk waren van het gevaar van het virus, maar het bleek al die tijd af te hangen van een kalender.

Toekomstige, en daarmee lukrake, data waren uitgezocht om ons ‘perspectief ’ te bieden. Dat het valse hoop bleek te zijn was vooraf al duidelijk, daar een dergelijk plan niet afhankelijk kan zijn van bepaalde dagen, maar de mate waarin het virus daadwerkelijk gevaarlijk is. Deze ondoordachtheid en vaagheid was slechts een onderdeel van een wijze van opereren door De Jonge.

Zo is inmiddels bekend dat het aantal onbeantwoorde Wob-verzoeken aan het ministerie van Volksgezondheid de pan uitrijst. In de uitzonderlijke gevallen dat journalisten wél de gevraagde dossiers ontvangen, zijn deze ook nog eens veelal onvolledig of - zoals we herkennen van de Toeslagenaffaire - zijn essentiële delen zwartgelakt. Meerdere journalistieke platforms hebben het laatste jaar rechtszaken aangespannen tegen de werkwijze van het ministerie en de verantwoordelijke minister. Nadat de uitspraak van de rechtbank Midden Nederland op 28 juni 2021 al in het nadeel viel van datzelfde ministerie, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 oktober 2021 in hoger beroep deze uitspraak bevestigd. De minister zou namelijk onvoldoende rekening hebben gehouden met het feit dat de coronapandemie voor burgers en ondernemingen tot ingrijpende maatregelen en hevige maatschappelijke discussies heeft geleid.

Onze ‘eigen’ Leidse hoogleraar Wim Voermans noemde de handelswijze van Hugo de Jonge en het ministerie “sabotage van de wet”. De transparantie omtrent dit onderwerp was, wederom, ver te zoeken. Met het niet antwoorden op Wob-verzoeken en daarmee het achterhouden van (cruciale) documenten wordt bovendien een zeker fundamenteel burgerrecht tenietgedaan. Dit soort praktijken staan daarmee op enorm gespannen voet met de democratie en de bijbehorende rechtsstaat.

Het bleek niet de laatste keer dat de Raad van State de minister in kwestie terugfloot omtrent onduidelijkheden die een negatieve impact op de rechtsstaat zouden hebben. Zo bracht de Afdeling advisering van de Raad van State op 18 november 2021 een vernietigend rapport uit over de door Hugo de Jonge ontworpen 2G-wet. De wetgeving schoot volgens de Raad van State te kort in de door de minister bedachte handhaving. Daarnaast was er nog altijd niets geregeld voor personen die om medische redenen zich niet kunnen laten vaccineren en was het niet helder op welke wijze het coronatoegangsbewijs dient te worden gebruikt. Ook het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) en de Raad voor de rechtspraak maakten in hun advies korte metten met de vaagheid van deze enorm ingrijpende wet.

Naast de gebrekkigheid in de wetgeving zelf, is inmiddels ook bekend dat de effectiviteit van 2G, incluis de werking van het coronatoegangsbewijs, wetenschappelijk in twijfel wordt getrokken. Het op 17 januari 2022 verschenen rapport van de TU Delft wees met name de eigenschappen van de inmiddels dominante omikronvariant aan als sta-in-de-weg voor een nuttige en wezenlijke bijdrage van 2G en 3G. Doordat deze variant besmettelijker, doch minder gevaarlijk is en meer bescherming kan bieden tegen het virus, is de toegevoegde waarde van 2G of 3G minimaal, aangezien deze met name gefocust zijn op het vaccineren. Dát de vaccins een vorm van bescherming bieden, is evident, maar de bescherming middels vaccins lijkt inmiddels geen gerechtvaardigde reden om mensen toegang tot bepaalde maatschappelijke activiteiten te bieden, dan wel te ontzeggen. Denk hierbij met name aan de toegang voor jongeren, waarbij de directe schade van het virus al geruime tijd verwaarloosbaar is, terwijl de nevenschade (inmiddels gelukkig ook erkend door de minister van Volksgezondheid) alsmaar ernstiger blijkt te zijn.

De nog altijd heersende tunnelvisie om 2G in te voeren, is, op grond van onder meer het bovenstaande, opmerkelijk te noemen. Zeker nu landen als Denemarken, Zweden, Groot-Brittanië en delen van Spanje het gebruik van de coronapas achterwege laten, lijkt het beleid onhoudbaar. Ook in andere Europese landen weerklinkt het verzet tegen het nut en de (mogelijk) drukkende werking van het coronatoegangsbewijs. Zo hebben op 2 februari jl. de opperrechters in Tsjechië de 2G-coronapas van de hand gewezen, aangezien een dergelijke maatregel niet het doel mag hebben burgers indirect onder druk te laten zetten om zich te laten vaccineren. In hun ogen staat ‘drang’ dus wel in direct verband met ‘dwang’. Ook enkele (hogere) bestuursrechtbanken bij onze oosterburen hebben zich op gelijksoortige wijze uitgelaten over de 2G-regel. Gezien de beuzelachtige directe schade van de omikron- en deltavariant valt hier zeker iets voor te zeggen.

Dat 2G en 3G vergaande en vrijheidsbeperkende maatregelen zijn, is evident. Dit is ook wat onder meer de Raad van State in zijn eerder genoemde advies meenam. Ingeval van zulke maatregelen wordt gaandeweg voorzichtigheid en terughoudendheid getracht en dient gekeken te worden naar de proportionaliteit van de getroffen maatregelen. De bescherming van de volksgezondheid is immer het argument geweest om de ‘Tijdelijke regeling maatregelen covid-19’, incluis het coronatoegangsbewijs, telkens te verlengen. Gezien het gegeven dat de huidige fase van het virus een ongevaarlijke is en de volksgezondheid niet meer dusdanig in het geding is, zou het mijns inziens logisch zijn deze maatregelen dan ook met een zekere terughoudendheid te benaderen. Nu bovendien is gebleken dat de werking van 2G en 3G onvoldoende effectief is, is de proportionaliteit ver te zoeken. Dat er, binnen een deel van het kabinet, nog altijd angst is voor een verslechtering van de situatie op een later tijdstip, mag geen rechtvaardiging zijn voor de instandhouding of uitbreiding van de huidige maatregelen. 

Mona Keijzer, die in september als minister werd ontslagen na haar kritiek op (de uitbreiding van) het gebruik van de coronapas, was en is ook voorstander van een zekere terughoudendheid. Zij maakte zich onder meer zorgen om de nevenschade, en dan met name om de staat van de mentale gezondheid van jongeren. Het in november verschenen rapport van het Trimbos-instituut bevatte weerzinwekkende cijfers: 80% van de jongeren lijdt aan eenzaamheid, 50% is depressief of neerslachtig en 25% is suïcidaal. Zijn dit géén redenen om op de maatregelen te reflecteren? Zijn dit géén redenen om aan deze problemen meer aandacht te besteden? Zijn dit redenen om het probleem slechts te benoemen? Het ‘juiste’ zeggen, betekent nog niet dat het ‘juiste’ wordt gedaan.

Er dient altijd ruimte te zijn voor discussie, daar er altijd (hoe gering ook) een grijs gebied zal zijn. (Zelf)reflectie is hierbij essentieel. Er zou géén schaamte moeten zijn bij het openstaan voor kritiek en andermans argumenten; evenmin bij het aangaan van een inhoudelijke discussie, of het toegeven van mogelijke fouten. Dit zal immers louter leiden tot een meer transparant, duidelijk en goed onderbouwd beleid - en niet één van twijfelachtige aard.

We hebben (helaas) mogen aanschouwen hoe een dergelijk, twijfelachtig beleid kan leiden tot de (uitzichtloze) compensatieregeling voor de aardbevingsslachtoffers in Groningen, de (uitzichtloze) afwikkeling van de Toeslagenaffaire en het (inmiddels hopelijk minder uitzichtloze) Coronabeleid. Wat betreft dit laatste valt niet alleen aan de handelswijze van de minister van VWS te twijfelen, denk aan de ongeldige opstapeling aan Wob-verzoeken en de gebrekkige totstandkoming van de 2G-wet, maar ook bij de 2G-wet an sich kunnen de nodige, terechte vraagtekens worden gezet. Vanuit egoïstisch oogpunt valt te hopen dat voor (in ieder geval) de jongeren de belemmeringen worden afgeschaald. Wellicht dat er ook wijze lessen getrokken worden uit de ‘zin’ van de maatregelen en dat er meer wordt omgekeken naar de zojuist genoemde groep. Gezien het beleid van de afgelopen jaren, stel ik deze hoop met lichte onzekerheid op schrift. Het zijn slechts wensen. Nieuwjaarswensen. 

Terug naar nieuwsoverzicht