De behandeling van de Wet Gegevensverwerking door Samenwerkingsverbanden (hierna: WGS), die op 17
december 2020 door de Tweede Kamer is aangenomen,
heeft nauwelijks tot ophef in het publieke debat geleid.1
Dat de bestrijding van een pandemie de gemoederen
meer heeft bewogen dan een wetsvoorstel, behoeft
geen betoog. Toch is het wetsvoorstel dat momenteel ter
beoordeling bij de Eerste Kamer ligt niet onomstreden.
De woorden van een parlementariër van één van de
coalitiepartijen vat de afwezigheid van enige vorm van
commotie in de volgende woorden goed samen: ‘Nu is
het doodstil, maar als het straks misgaat, schreeuwt
men weer moord en brand.’2
De WGS: wat is nu precies de bedoeling?
De WGS beoogt een juridische grondslag te bieden voor de verwerking van persoonsgegevens door
samenwerkingsverbanden ter bestrijding van fraude en
ernstige criminaliteit.3 Onder samenwerkingsverbanden
moet worden verstaan ‘het verband van deelnemers die
gezamenlijk gegevens verwerken voor een doelstelling
van zwaarwegend algemeen belang’.4
Naast deze hoofddoelstelling, heeft dit wetsvoorstel ook nog twee niet onbelangrijke nevendoelstellingen. Zo
beoogt de WGS i) de mogelijkheid te bieden om nieuwe
samenwerkingsverbanden bij algemene maatregel van
bestuur aan te wijzen voor de vervulling van een nader
bij AMvB omschreven doel van zwaarwegend belang
en mogen op basis van deze wet naast de vier in de wet
genoemde overheidsinstanties ook ii) private partijen
participeren in het delen van persoonsgegevens.5
Variatie op een thema; stoot de ezel zich aan dezelfde steen?
De WGS is niet de eerste poging om het verwerken van persoonsgegevens ter fraudebestrijding in de
publieke sector van een deugdelijke wettelijke grondslag
te voorzien. Aan de WGS ging het Systeem Risico
Indicatie (hierna: SyRI) vooraf. SyRI was een wettelijk
instrument dat de overheid gebruikte om fraude op het
gebied van uitkeringen, toeslagen en belastingen tegen
te gaan.6 De verleden tijd is hier opzettelijk gebruikt,
omdat de rechtbank Den Haag SyRI op 5 februari 2020
onverbindend heeft verklaard.7 Omdat het juist deze
eerdere pogingen tot deugdelijke wetgeving zijn die
ons een dieper inzicht kunnen bieden over de mogelijke
valkuilen van de WGS, zal nu een bespreking van de
SyRI-zaak volgen.
In voornoemde zaak werd de SyRI wet- en regelgeving getoetst aan art. 8 lid 2 EVRM. De rechtbank erkende
in deze zaak het belang van fraudebestrijding, maar
stelde wel de vraag, in hoeverre SyRI op grond van
art. 8 lid 2 EVRM gerechtvaardigd kon worden als een
noodzakelijke inmenging in het recht van burgers op
privacy in een democratische samenleving.8
Het moge geen verrassing zijn, dat deze noodzakelijkheid in deze zaak ontbrak. De rechtbank oordeelde dat
de SyRI-wetgeving proportioneel, noch subsidiair
was in relatie tot het beoogde doel. Ook oordeelde de
rechtbank dat er geen sprake was van een ‘fair balance’
die op grond van het EVRM moet bestaan tussen het
maatschappelijke belang dat de wetgeving dient en de
inbreuk op het privéleven die de wetgeving oplevert.
In het bijzonder neemt de rechtbank bij dit oordeel de
fundamentele beginselen die ten grondslag liggen aan de
bescherming van gegevens op grond van het Handvest
en de AVG in aanmerking. Dit zijn de beginselen van
transparantie, doelbinding en dataminimalisatie. Tot
besluit oordeelde de rechtbank dat de inzet van SyRI
onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar was.9
De staat besloot na dit vernietigende oordeel niet in hoger beroep te gaan. En toch volgde op 29 april 2020
nog binnen een week na de uitspraak van de SyRIzaak het wetsvoorstel WGS. In hoeverre kan de WGS
nu wél gerechtvaardigd worden als een noodzakelijke
inmenging in het recht van burgers op privacy?
Als het aan de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) ligt, is de WGS in zijn huidige vorm niet voor aanname
vatbaar. Zo waarschuwt de AP in zijn brief aan de Eerste
Kamer, dat verdere aanpassingen nog steeds dringend
noodzakelijk zijn, omdat anders de beginselen van de
transparantie, doelbinding en dataminimalisatie zullen
worden uitgehold.10 Ook het College van de Rechten
voor de Mens uit zijn zorgen in zijn brief aan de Eerste
Kamer.11 Hierna zal een korte bespreking van beide
brieven volgen, alsmede de noodzakelijke aanpassingen
die volgens de AP en het College nodig zijn voor aanname
van dit wetsvoorstel.
De AP stelt in zijn brief dat het wetsvoorstel, zoals deze nu ter behandeling bij de Eerste Kamer ligt, een substantiële
uitholling meebrengt van rechtsstatelijke beginselen. Zo
zou de onschuldpresumptie – het beginsel dat verdachten
voor onschuldig houdt totdat hun schuld in rechte is
komen vast te staan – met voeten worden getreden.
De reden hiervan is dat de samenwerkingsverbanden
bevoegd zijn om analyses te verrichten aan de hand van gegevens die voor andere doelen zijn verzameld. Dit alles is toegestaan zonder dat er een objectieve
verdenkingsvoorwaarde bestaat en zonder dat betrokkene
daarvan op de hoogte is gesteld. Zo ontstaat het risico dat
de burger zonder goede grond door de mangel van de
samenwerkingsverbanden wordt gehaald.12
Verder merkt de AP op dat er ongelooflijk veel soorten gegevens mogen worden gedeeld. Het vereist geen
verdere studie om tot een dergelijk inzicht te komen.
Art. 1.1 WGS definieert gegevens namelijk als:
‘persoonsgegevens en andere gegevens’. Het laatste deel
maakt, dat vrijwel elke denkbare vorm van informatie
door de samenwerkingsverbanden kan worden gedeeld.
Het College van de Rechten van de Mens wijdt hier extra
aandacht aan. Het College benadrukt namelijk dat in het
licht van bovenstaande ook veel gevoelige gegevens
gedeeld kunnen worden. Zo kunnen de gegevens over
gezondheid en zorg binnen de Zorg- en Veiligheidshuizen
gedeeld worden en kunnen de deelnemers van
een Regionaal Informatie- en Expertisecentrum
persoonsgegevens met betrekking tot iemands seksuele
geaardheid verwerken.13
Een ander punt dat zowel door de AP als door het College niet onbesproken blijft, zijn de gevolgen die het
eindeloos delen van persoonsgegevens voor betrokkenen
heeft. Het College uit met name zijn zorgen over de
gevolgen die het delen kan hebben voor mensen met een
zwakkere sociaaleconomische positie. Daarbij maakt het
College gebruik van de volgende redenering. Op basis
van dit wetsvoorstel wordt de mogelijkheid geboden om
gebruik te maken van geautomatiseerde gegevensanalyse
zoals profilering. Dit wordt met name gevaarlijk indien
de datasets gekleurd zijn. Gekleurd in de zin dat deze zijn
gericht op een eenzijdige samenstelling, zoals arm-rijk,
of anderszins eenzijdig zijn opgebouwd doordat zij zich
louter focussen op het sociale of etnische aspect. Het zijn
voorts juist de burgers die meer afhankelijk zijn van de
overheid die de meeste gegevens dienen te verstrekken.
Het gevolg daarvan is dus dat juist de mensen die het
meest afhankelijk zijn van de overheid de dupe zullen
worden van dit wetsvoorstel. Dit zijn de mensen met een
zwakkere sociaaleconomische positie.14
Laat de ezel niet tweemaal stoten aan dezelfde steen
Wat kan en moet er dan anders? Als het aan de AP en het College ligt, worden er de volgende aanpassingen
gedaan. Volgens de AP dient de mogelijkheid om nieuwe
samenwerkingsverbanden bij AMvB aan te wijzen,
geschrapt te worden. Art. 10 lid 3 van de Grondwet
bepaalt namelijk dat de crux van een regeling die de
bescherming van persoonsgegevens beperkt, in de wet
zelf wordt opgenomen. Onder de crux verstaat de AP
de precieze doelstelling, de deelnemende partijen en de
categorieën van bijzondere persoonsgegevens. Door de
mogelijkheid van het aanwijzen van nieuwe verbanden
middels een AMvB ontbreekt volgens de AP het
parlement als medewetgever.15
Het College van de Rechten van de Mens ziet vooral heil in de nog op te richten rechtmatigheidsadviescommissie.
Volgens art. 1.8 lid 6 van de WGS heeft deze commissie
als taak de rechtmatigheid van de verwerking van
persoonsgegevens in het samenwerkingsverband
structureel te beoordelen. Het College zou hier graag
aan toe willen voegen dat deze commissie niet alleen
dient te kijken naar de impact van verwerking van
persoonsgegevens op de privacy van burgers, maar tevens
als taak krijgt om zelfstandig onderzoek te doen naar
eventuele discriminatoire gevolgen van deze verwerking
van gegevens. Het College acht het daarom van groot belang dat er ook experts op het gebied van gelijke behandeling zitting nemen in de toekomstige
rechtmatigheidsadviescommissie.16
De Toeslagenaffaire heeft ons geleerd dat men de nodige waarborgen in acht moet nemen om ongelijke
behandeling, die het gevolg is van het gebruik van een
geautomatiseerde gegevensanalyse, zoals profilering,
te voorkomen. In dat licht is het plaatsen van een
expert op het gebied van gelijke behandeling in de
rechtmatigheidsadviescommissie niet genoeg. Ook zou
in deze commissie een expert moeten plaatsnemen die
– naast zijn of haar expertise op het gebied van gelijke
behandeling – ook kennis heeft van de algoritmes die
aan de geautomatiseerde gegevensanalyse ten grondslag
worden gelegd. Het is een algemeen feit dat juristen en
digitalisering – laat staan computer sciences – bepaald
geen match made in heaven zijn.17 Juist daarom is het
zo belangrijk dat deze commissie gevuld wordt met
leden die weet hebben van een algoritme. Hiermee
wordt voorkomen dat er achteraf een toets dient plaats
te vinden die moet beoordelen of dergelijke algoritmes
non-discriminerend waren, terwijl op datzelfde moment
nietsvermoedende burgers reeds de dupe zijn geworden
van een overheid die zich voor de tweede maal gestoten
heeft aan een en dezelfde steen
1. Handelingen II 2020/2021, nr. 39, item 25.
2. Tweet van Kees Verhoeven (D66), https://twitter.com/KeesVee/
status/1336010839741042689.
3. V. Gantchev, ‘SyRI en zijn rechtsopvolger de WGS: Oude wijn in
nieuwe zakken’, TRA 2021/32, afl. 4, p. 8.
4. Art. 1.1 WGS.
5. AP: neem Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden
niet aan!, NJB 2021/3013.
6. SyRI-wetgeving in strijd met EVRM, NJB 2020/418.
7. Rb. Den Haag 5 februari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:865, r.o.
6.7.
8. Rb. Den Haag 5 februari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:865, r.o.
6.2, 6.3.
9. Rb. Den Haag 5 februari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:865, r.o.
6.7.
10. Kamerstukken I 2021-2022, 35447, nr. G (Brief van de voorzitter
van de Autoriteit Persoonsgegevens).
11. Kamerstukken I 2020-2021, 35447, nr. D (Brief van de voorzitter
van het College van de Rechten van de Mens).
12. Kamerstukken I 2021-2022, 35447, nr. G (Brief van de voorzitter
van de Autoriteit Persoonsgegevens), p. 4-5.
13. Kamerstukken I 2020-2021, 35447, nr. D (Brief van de voorzitter
van het College van de Rechten van de Mens), p. 2.
14. Kamerstukken I 2020-2021, 35447, nr. D (Brief van de voorzitter
van het College van de Rechten van de Mens), p.3.
15. Kamerstukken I 2021-2022, 35447, nr. G (Brief van de voorzitter
van de Autoriteit Persoonsgegevens), p. 25.
16. Kamerstukken I 2020-2021, 35447, nr. D (Brief van de voorzitter
van het College van de Rechten van de Mens), p. 3.
17. Juristen die graag het tegendeel wensen te bewijzen, daag ik uit
een klein algoritme te schrijven om de volgende getallen van groot
naar klein te sorteren: 8, 68, 9, 101 en 41.