In 2014 maakten de media bekend dat de in Hong Kong gevestigde venture-capital onderneming ‘Deep Knowledge Ventures’ een algoritme,
genaamd Vital, had benoemd als bestuurder van de onderneming.[1] Hoewel Vital
onder het vennootschapsrecht van Hong Kong niet als een volwaardig bestuurder
wordt geaccepteerd,[2] wordt zij desalniettemin erkend als ‘s werelds eerste
‘robo-director’.
Ondanks dat zogeheten ‘smart algorithms’ het functioneren
van ondernemingen ten goede zouden kunnen komen, zijn de implicaties die hun
opkomst heeft voor het functioneren van het Nederlandse ondernemingsrecht
ongekend. De voorspelling van het World Economic Forum dat de eerste
‘robo-director’ mogelijk al in 2025 als volwaardig en autonoom bestuurslid zal
dienen,[3] zal men er in toenemende mate toe zetten enkele fundamentele
ondernemingsrechtelijke vraagstukken onder een andere lens te bestuderen en
vanuit een andere hoek te benaderen. Een van deze vraagstukken betreft de
bestuursaansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW; geldt deze
aansprakelijkheidsbepaling ook voor ‘robo-directors’?[5]
Bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW
Artikel 2:9 lid 1 BW bepaalt dat elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke
vervulling van zijn taak. Tot de taak van een bestuurder behoren alle
bestuurstaken die niet bij of krachtens de wet of de statuten aan een of meer andere
bestuurders zijn toebedeeld. Artikel 2:9 lid 2 BW voegt hieraan toe dat elke
bestuurder de verantwoordelijkheid draagt voor de algemene gang van zaken. Hij
is voor het geheel aansprakelijk ter zake van onbehoorlijk bestuur, tenzij hem
mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden
gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de
gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.
Het uitgangspunt bij de vaststelling van bestuursaansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW vindt zijn oorsprong in de
rechtsregel die de Hoge Raad heeft geformuleerd in Staleman/Van de Ven en
deze vereist een onbehoorlijke vervulling van bestuurstaken door een of meer
bestuurders, waarvoor het bestuur een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Een
bestuurder verricht zijn taken niet naar behoren indien hij onverantwoordelijk
heeft gehandeld met de wetenschap dat de onderneming ten gevolge daarvan zou
kunnen lijden.[5] In zijn rechtspraak verwijst de Hoge Raad in het kader hiervan
naar de betreffende bestuurder als een bestuurder die zijn taken jegens de
rechtspersoon niet heeft vervuld op de wijze waarop een redelijk handelend en
redelijk bekwaam persoon dat zou hebben gedaan in de gegeven omstandigheden.[6] De omstandigheden die bij de beoordeling hiervan in overweging dienen te worden
genomen, omvatten onder meer de aard van de activiteiten die door de
rechtspersoon worden uitgevoerd, de daaruit voortvloeiende risico’s, de
taakverdeling binnen het bestuur, eventuele richtlijnen die van toepassing zijn
op het bestuur, de informatie waarover de bestuurder beschikte of had moeten
beschikken ten tijde van de ter discussie gestelde beslissingen en/of
gedragingen, evenals het inzicht en de zorg die verwacht mogen worden van een
bestuurder die berekend is voor zijn taak en deze naar behoren vervult.[7] In Berghuizer
Papierfabriek voegt de Hoge Raad hieraan toe, alle handelingen die in
strijd zijn met wettelijke, statutaire of andere regels die bedoeld zijn om de
rechtspersoon te beschermen. Handelingen die in strijd zijn met dergelijke
regels zullen in beginsel tot aansprakelijkheid leiden, hoewel hierbij niet
noodzakelijkerwijs vereist is dat de schade te voorzien was voor de betreffende
bestuurder ten tijde van de uitvoering van de handelingen in kwestie.[8]
Het is in beginsel aan de rechtspersoon om te stellen en, indien nodig, te bewijzen dat er sprake is van een onbehoorlijke taakvervulling
en dat de individuele bestuurder of het bestuur als geheel hiervoor een ernstig
verwijt kan worden gemaakt. Elk van de bestuurders kan in het kader hiervan
disculpatie verzoeken door aan te tonen dat hem geen ernstig verwijt gemaakt
kan worden voor de onbehoorlijke vervulling van de bestuurstaken en hij niet
nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van
onbehoorlijk bestuur af te wenden, daarbij de aan de andere bestuurders
toebedeelde taken en alle omstandigheden van het betreffende geval in
overweging nemende. Dit brengt voor de individuele bestuurder een zware
bewijslast met zich mee – een logische consequentie van het in het Nederlandse
ondernemingsrecht heersende principe van collectief bestuur (art. 2:129/239
BW); alle bestuurders, ongeacht de aan hen als individuele bestuurders
toegewezen taken, moeten een zekere mate van controle uitoefenen over de
handelingen van de andere bestuurders en deze, indien nodig, corrigeren.[9]
‘Survival of the fittest’ in het bedrijfsleven: mens versus technologie
De beantwoording van de vraag of ‘robo-directors’
aansprakelijk gesteld kunnen worden voor onbehoorlijk bestuur ex artikel 2:9 BW
is in essentie een kwestie van toepassing en daarom lijkt de beantwoording
hiervan op het eerste gezicht relatief simpel. De vraag die hierbij echter
centraal staat is of ‘robo-directors’ daadwerkelijk beschikken over de
capaciteiten en vaardigheden die nodig zijn om als bestuurder te kunnen
functioneren en om de ware omvang en betekenis van hun taken te kunnen
begrijpen. Indien dat zo is, vormt dat dan voldoende grond om hen aansprakelijk
te stellen voor de volledige gevolgen van een onbehoorlijke vervulling van die
bestuurstaken?
Zoals voorspeld, zullen menselijke bestuurders in de (nabije) toekomst in de uitvoering van hun bestuurstaken niet alleen
ondersteund worden door kunstmatig intelligente systemen, maar zelfs volledig
worden vervangen. Ondanks dat ‘robo-directors’ het functioneren van
ondernemingen positief zouden kunnen beïnvloeden, blijken deze kunstmatig
intelligente systemen, als het neerkomt op het daadwerkelijk besturen van een
onderneming, tot nog toe desalniettemin enigszins gebrekkig te zijn. Hoewel
kunstmatige intelligentie beter in staat is om bepaalde voorspellingen te doen,
wordt uiteindelijk nog altijd op mensen vertrouwd om een definitief oordeel te
vellen.[10] Zij moeten de opbrengsten en kosten van verschillende beslissingen
onder verschillende omstandigheden tegen elkaar afwegen en dit vereist op zijn
beurt inzicht in die belangen waar de onderneming de meeste waarde aan hecht,
een duidelijk begrip van welke beslissing het meest voordelig is voor de
onderneming en welke (potentieel negatieve) gevolgen deze voor de onderneming
zou kunnen meebrengen. Terwijl kunstmatig intelligente systemen veelal worden
gekenmerkt door hun ‘zelflerende’ capaciteiten, zijn zij tot dusver – mede door
een gebrek aan de nodige creativiteit en innovativiteit – niet in staat om deze
taak geheel zelfstandig uit te voeren. Daar ons
hedendaagse ondernemingsrecht de mens – dus ook menselijke bestuurders –
centraal stelt, is het daarom dan ook zeer de vraag of ‘robo-directors’
daadwerkelijk in staat (zullen) zijn om aan de gestelde eisen te voldoen en
daarmee in overeenstemming te handelen.
Bestuursaansprakelijkheid voor ‘robo-directors’ ex artikel 2:9 BW?
Het gebruik van kunstmatige intelligentie is tegenwoordig
uiterst veelzijdig en veel van de taken waarvoor zij wordt ingezet, omvatten
precies die taken die veelal worden toegewezen aan bestuurders, dan wel taken
die vallen onder de algemene gang van zaken van de rechtspersoon. De literatuur
wijst echter uit dat haar rol in de ondersteuning bij besluitvorming, in het
bijzonder onder onzekere omstandigheden, de meest uitgesproken impact weergeeft
van kunstmatige intelligentie.[11] Hoewel kunstmatig intelligente systemen aan de
besluitvormingsprocedure kunnen bijdragen, blijkt uit het voorgaande dat zij
tot nog toe echter niet in staat zijn om in volledige onafhankelijkheid tot een
definitief besluit te komen.[12] Het is daarom dan ook zeer twijfelachtig of
‘robo-directors’ over het vermogen beschikken om hun bestuurstaken op een
behoorlijke wijze uit te voeren en of een onbehoorlijke taakvervulling hen
ernstig kan worden verweten.
Bestuursaansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW bestaat enkel
in geval van een onmiskenbare en duidelijke tekortkoming van een bestuurder bij
de uitvoering van een of meer van zijn bestuurstaken. Bij de beoordeling hiervan dient te worden
vastgesteld in hoeverre aan de zogeheten ‘redelijkheidstoets’ wordt voldaan –
heeft de betreffende bestuurder zijn taken jegens de rechtspersoon vervuld op
een wijze die strookt met de wijze waarop een redelijk bekwaam en redelijk
handelend bestuurder dat onder de gegeven omstandigheden had moeten doen? Het
is precies deze redelijkheidstoets die problematisch lijkt te zijn als het
aankomt op de vaststelling van aansprakelijkheid voor ‘robo-directors’.
‘Robo-directors’ zijn immers niet gelijk aan menselijke bestuurders en derhalve
kan de gehanteerde toetsingsmaatstaf niet identiek zijn. De moeilijkheid die
gepaard gaat met de toepassing van voornoemde redelijkheidstoets in het geval
van ‘robo-directors’, draait dus in essentie om het verschil in karakter tussen
de betrokken bestuurders en de contrasterende prikkels op basis waarvan zij
handelen. ‘Robo-directors’ zijn kunstmatig intelligente systemen; zij kunnen geen
financiële verliezen lijden noch winsten maken, zullen minder geneigd zijn om
bedrijfsactiva, bedrijfskansen of bedrijfsinformatie in hun voordeel te
misbruiken en nemen geen beslissingen op basis van persoonlijke belangen.[13] Het
is om deze reden zeer de vraag of zij onverantwoordelijk kunnen handelen met de
wetenschap dat de onderneming ten gevolge daarvan zou kunnen lijden en of zij
er überhaupt op gericht zijn om persoonlijke aansprakelijkheid te mijden. Ten
gevolge hiervan zou achteraf kunnen blijken dat aansprakelijkheidsregelingen
grotendeels ineffectief zijn.
Zoals dat het geval is bij de redelijkheidstoets ex
artikel 2:9 lid 2 BW, geldt, tot slot, ook voor de uit die bepaling
voortvloeiende bewijslast dat deze ineffectief is als het neerkomt op het
vaststellen van bestuursaansprakelijkheid voor ‘robo-directors’. In
tegenstelling tot menselijke bestuurders, zijn kunstmatig intelligente systemen
niet geprogrammeerd om zichzelf te verdedigen in het geval van een
aansprakelijkheidsstelling. In het kader van de aansprakelijkheidsstelling ex
artikel 2:9 BW zou dit klaarblijkelijk leiden tot een situatie waarin ‘robo-directors’
– niet in staat zijnde om het tegendeel te bewijzen – altijd aansprakelijk
worden gehouden, niet alleen voor de onbehoorlijke uitvoering van de specifiek
aan hen opgedragen taken, maar ook voor de onbehoorlijke taakvervulling van het
bestuur als geheel.
Hoe nu verder?
De opkomst van ‘robo-directors’ heeft aanleiding gegeven
tot een aantal fundamentele ondernemingsrechtelijke vragen waarop momenteel nog
geen antwoorden zijn, maar die in de komende decennia in toenemende mate
onderwerp van debat zullen worden binnen de juridische wereld. Hoewel
‘robo-directors’ het functioneren van ondernemingen ten goede kunnen komen,
kunnen zij onder het huidige kader van artikel 2:9 BW niet aansprakelijk gesteld worden voor onbehoorlijk bestuur. Om
te voorkomen dat de (nadelige) gevolgen van de opkomst van ‘robo-directors’
ongereguleerd blijven, zullen binnen het ondernemingsrecht in het kader hiervan
afdoende en passende voorzorgsmaatregelen dienen te worden genomen. Moet het
vennootschapsrecht voorzien in de mogelijkheid om ‘robo-directors’
aansprakelijk te stellen voor onbehoorlijk bestuur? Zo ja, dienen
‘robo-directors’ dan individueel aansprakelijk gesteld te kunnen worden of
dient er een vorm van gezamenlijke aansprakelijkheid in het leven geroepen te
worden? Hoe wenselijk zou dit zijn vanuit het oogpunt van effectiviteit, welke
negatieve gevolgen zouden zich ten gevolge hiervan kunnen voordoen en welke
compromissen zijn wij in het kader hiervan bereid te maken?
Technologische ontwikkelingen zullen het in de toekomst
mogelijk maken om kunstmatig intelligente systemen zodanig te programmeren dat
zij zullen handelen op een voor mensen natuurlijke wijze. Dit betekent niet
alleen dat zij in staat zullen zijn om te handelen in hun eigen belang, maar
ook om zich te gedragen overeenkomstig de door het ondernemingsrecht gestelde
regels. Tot dan, en in afwachting daarvan, zullen de ten gevolge van de technologische
ontwikkelingen ontstane tekortkomingen in het huidige ondernemingsrecht moeten
worden geïdentificeerd en op passende wijze worden geadresseerd.
1. J. Bates, ‘I’m the Chairman of the Board’, HuffPost 4 juni 2014.
2. F.
Möslein, ‘Robots in the boardroom: artificial intelligence and corporate law’, in W. Barfield &
U. Pagallo (red.), Research Handbook on
the Law of Artificial Intelligence, Cheltenham: Edward Elgar 2018.
3. Global Agenda Council on the
Future of Software & Society, 'Deep Shift: 21 Ways Software Will Transform Global Society', World Economic Forum november 2015.
4. In het kader van dit artikel wordt aangenomen dat
‘robo-directors’ over de rechtspersoonlijkheid beschikken die vereist is om op
grond van Nederlands recht als bestuurder te kunnen worden benoemd. Hoewel de commissie
juridische zaken van het Europees Parlement in januari 2017 een rapport heeft
gepubliceerd met betrekking tot zogeheten ‘electronic personalities’ –
elektronische persoonlijkheid – voor kunstmatig intelligente systemen, blijft
dit momenteel onderwerp van discussie binnen de EU. Zie ‘Mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen met betrekking tot het huidige institutionele bestel van de Europese Unie. Resolutie van het Europees Parlement van 16 februari 2017 over mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen van het huidige institutionele bestel van de Europese Unie (2014/2248(INI))’ (PbEU 2017, C 252/201);
Europese Commissie, Artificial intelligence: Commission outlines a European
approach to boost investment and set ethical guidelines (Press Release IP/18/3362 van 25 april 2018).
5. Press Release IP/18/3362.
6. HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243, NJ 1997/360 (Staleman/Van de Ven); HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5010, NJ
2006/443 (Laurus).
7. HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243, NJ
1997/360 (Staleman/Van de Ven), r.o. 3.3.1.
8. HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8011, NJ
2003/455 (Berghuizer Papierfabriek), r.o.
3.4.3-3.4.5; concl. A-G Hartlief, ECLI:NL:PHR:2017:15, sub 4.6, RvdW 2017/378.
9. Rb. Midden-Nederland 19 juni 2013,
ECLI:NL:RBMNE:2013:CA3225, JOR 2013/237,
m.nt. U.B. Verboom (Landis), r.o. 9.2.3.
10. Möslein 2018; A. Agrawal, J. Gans & A. Goldfarb, ‘How AI Will Change the Way We Make Decisions’, Harvard Business Review 26 juli 2017.
11. Möslein 2018.
12. Idem.
13. Idem.