Culpa is een van de meest bekende begrippen binnen ons strafrecht. Culpa als bestanddeel zien we
onder andere terug in artikel 307 Sr (dood door schuld), artikel 308 Sr (zwaar lichamelijk
letsel door schuld) en artikel 417bis Sr (schuldheling). Ook in het
verkeersrecht komt culpa voor als bestanddeel. In artikel 6 Wegenverkeerswet
1994 (hierna WVW) wordt het een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden om
zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of zwaar lichamelijk letsel wordt
toegebracht. Deze verkeersschuld is op zichzelf al een interessant onderwerp in
de rechtspraak, maar wordt nog opmerkelijker wanneer deze wordt vergeleken met
de commune betekenis van schuld. In dit artikel zal ik het daarom gaan hebben
over culpa in de zin van artikel 6 WVW. Hoe wordt invulling gegeven aan dit
bestanddeel door de rechter, wat zijn de gevolgen van deze invulling en hoe
gaat de toekomst van schuld in het verkeer eruit zien?
De Hoge Raad over verkeersschuld
De invulling van
culpa heeft een sterk casuïstisch karakter. De feiten van de gedraging staan
derhalve altijd voorop. Toch heeft in 2004 de Hoge Raad een aantal handvatten
geboden voor vaststelling van deze ‘aanmerkelijke verwijtbare
onvoorzichtigheid’. In het Blackout-arrest stelt A-G Vellinga dat het
daarbij aankomt op het geheel van gedraging van de verdachte, de aard en ernst
daarvan en de overige omstandigheden van het geval.[1] Daarbij kan volgens hem
niet worden gezegd of één verkeersovertreding voldoende is om schuld aan te
nemen. Daarvoor zijn meerdere factoren van belang, zoals de aard en ernst van
de overtreding. Met deze (eigenlijk nietszeggende) kernoverweging van de A-G
blijft het moeilijk om vast te stellen wanneer er sprake is van aanmerkelijke
onvoorzichtigheid. Uit overige jurisprudentie kunnen wel een aantal concrete
omstandigheden worden gehaald die van belang kunnen zijn voor de vaststelling
van culpa.
Zo blijkt dat het
overschrijden van de maximumsnelheid in de nabijheid van kwetsbare
verkeersdeelnemers zorgt voor aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Dit zien we in
een zaak uit 2008 waarin een bestuurder in schemering met een snelheid van 10
tot 20 km/u boven de maximum snelheid van 80 km/u een oversteekplaats voor
fietsers passeerde.[2] Door de overschrijding van de maximumsnelheid zag de
bestuurder de fietsers pas toen zij midden op de weg fietsten. Eén slachtoffer
is ten gevolge van de aanrijding overleden. Hoewel mijns inziens terecht door
de verdediging wordt aangehaald dat de fietsers de verdachte in beginsel
voorrang dienden te verlenen, wordt daar door het hof en de Hoge Raad niet op
ingegaan. Uit de noot van Keijzer volgt namelijk dat, gezien de omstandigheden,
te snel rijden een zó ernstig risico vormt dat, indien daardoor een ongeval
wordt veroorzaakt, dit om die reden aan de schuld van de bestuurder kan worden
geweten. Het rijden van een niet gepaste snelheid blijkt vaker een probleem te
zijn in zaken omtrent verkeersschuld. Op 21 april 2009 deed de Hoge Raad
uitspraak over een verdachte die met een trekker een personenbusje had
aangereden op een kruispunt, waardoor een persoon is overleden.[3] De Hoge Raad
stelt in deze zaak dat bij het naderen van een kruispunt, ongeacht of het
verkeer van links of van rechts komt, de trekker een lagere snelheid diende
aan te houden. De snelheid van 30 km/u die de verdachte aanhield, was volgens
de Hoge Raad niet laag genoeg.
Wat nu als een bestuurder gewoon even niet oplette? Ook een onoplettendheid die niet momentaan
is, kan aanmerkelijk onvoorzichtig zijn. Wat wordt verstaan onder momentane
onoplettendheid, is te vinden in de conclusie van advocaat-generaal Knigge bij
een arrest van de Hoge Raad uit 2009.[4] Hiervan is volgens Knigge sprake bij
waarnemingen die in zeer korte tijdspanne moeten worden gedaan. Er kunnen
daarbij geen aanwijzingen zijn dat de bestuurder niet had gedaan wat onder de
gegeven omstandigheden van hem mocht worden verlangd. Hierbij moet worden
gedacht aan goed kijken, maar ook de snelheid aanpassen. In deze gevallen kan
het alsnog zo zijn dat de bestuurder iets niet heeft gezien, maar dit levert
dan geen schuld in de zin van artikel 6 WVW op. Daartegenover staan echter de
situaties waarin de bestuurder zijn aandacht niet bij de weg had en daardoor
niet tijdig zag of waarin hij zichzelf in een situatie heeft gebracht waardoor
tijdig zien werd bemoeilijkt. Hierbij moet worden gedacht aan de eerder
genoemde omstandigheden zoals snelheid, maar er zijn nog meer omstandigheden te
bedenken.
De uitholling van verkeersschuld
Het aannemen van
aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid blijkt in het verkeer vaak geen
probleem te zijn. Hoewel de Hoge Raad heeft gesteld dat de schending van één
verkeersregel in beginsel niet voldoende is voor schuld, lijkt dat in de
praktijk toch vaak het geval te zijn. Een ongeluk veroorzaken door te snel te
rijden levert culpa op. Een ongeluk veroorzaken door geen voorrang te verlenen
met iets te hoge snelheid levert culpa op. Zelfs een ongeluk veroorzaken door
het rijden met beslagen ruiten levert culpa op. De bestuurder moet
klaarblijkelijk altijd de allerhoogste zorg betrachten. De Hoge Raad verwoordt
dit mooi door te zeggen dat de bestuurder schuldig is wanneer hij zijn aandacht
niet bij de weg had of wanneer hij zichzelf in een situatie heeft gebracht
waarin het moeilijk werd om alles op tijd te zien. In de praktijk betekent dit
echter dat de bestuurder niet enkel zich moet behoeden voor het begaan van een
verkeersfout, maar ook voor elke omstandigheid die ervoor kan zorgen dat hij
een verkeersfout kan begaan. Dat past ten eerste niet bij verkeerssituaties,
maar bovendien niet bij culpa. In het commune strafrecht is namelijk culpa
lata vereist. Dat wil kortheidshalve zeggen dat de verdachte de gemiddelde
zorg en oplettendheid moet betrachten. In de jurisprudentie van commune culpose
delicten zien we die opvatting terug. Zo erkent de Hoge Raad de rol van de Garantenstellung
en veiligheidsvoorschriften, maar gaat zij daar op iets wat terughoudende wijze
mee om. Een voorbeeld hiervan is het Klimwand-arrest. In dit arrest had
een zekeraar een klimmer op foutieve wijze gezekerd, waardoor de klimmer van
grote hoogte naar beneden stortte. De Hoge Raad beredeneert dat een serie
geautomatiseerde handelingen in een verkeerde richting kunnen worden gestuurd
door een andere serie geautomatiseerde handelingen. Dit zou bij de zekeraar ook
zijn gebeurd en derhalve stelt de Hoge Raad dat er geen sprake is van
aanmerkelijk verwijtbare onvoorzichtigheid. Mijns inziens is dit een grote
afwijking van de invulling van de zorgplicht voor bestuurders. Het besturen van
een voertuig betreft immers tevens een serie van geautomatiseerde handelingen.
Of dat nu schakelen, kijken of remmen is, de meeste handelingen gebeuren niet
geheel bewust. Toch blijkt dat een fout in deze handelingen tot culpa kan
leiden.
Ook omtrent de
schending van veiligheidsvoorschriften is een verschil te zien tussen commune
schuld en verkeersschuld. Sprekend hiervoor is het arrest Kampvuur Castricum,
waarin een leraar de veiligheidsvoorschriften op een fles wasbenzine had
genegeerd, de wasbenzine op een kampvuur had gegooid en door een horizontale
steekvlam drie kinderen zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. Hoewel het
een ieder redelijk denkend mens overduidelijk is dat men beter geen wasbenzine
op een open vuur kan gooien in de aanwezigheid van kinderen, ging de Hoge Raad
niet in op deze overtreding. Kampvuur Castricum is in dit opzicht geen
uitzondering. Het negeren van een veiligheidsvoorschrift in het verkeer levert
zoals eerder besproken daarentegen wel degelijk aanmerkelijke onvoorzichtigheid
op.
Problemen en de toekomst
De incongruentie
tussen commune schuld en verkeersschuld is ten eerste strijdig met artikel 91
Sr. De Wegenverkeerswet is bijzondere strafwetgeving en ingevolge artikel 91 Sr
zijn de algemene bepalingen van het Wetboek van Strafrecht van toepassing op
bijzonder strafrecht. Culpa is is als leerstuk niet uitdrukkelijk geregeld in
het algemene deel, maar aangenomen mag worden dat ook dit leerstuk toegepast
dient te worden op het bijzondere strafrecht.[5] Het feit dat verkeersschuld in
zo’n dergelijke mate afwijkt van commune schuld is zorgwekkend. Artikel 91 Sr
zorgt er mede voor dat niet zonder meer strafrechtelijke aansprakelijkheid kan
worden afgeleid uit bijzondere wetgeving. Dat lijkt nu wel steeds meer het
geval te zijn.
Ten tweede is
verkeersschuld nu bovendien gewoon raar. Wat is nu strafbaar en wat niet? Ik
zit zelf veel in de auto en ik vraag mij vaak af of ik culpoos zou handelen als
in een ongeluk terecht zou komen. Als ik bijvoorbeeld net de radio op een
andere zender zet of mijn sjaal op de achterbank gooi en ik rijd onverhoopt
tegen iemand aan, ben ik dan strafbaar onder artikel 6 WVW? In het kader van
deze onoplettendheid is het nieuwe artikel 5a WVW interessant, waarin het
opzettelijk gevaarlijk rijden strafbaar wordt gesteld. Gedragingen die
hieronder vallen zijn (niet-limitatief) het niet verlenen van voorrang,
bumperkleven en het vasthouden van een telefoon. Verondersteld wordt hier dat
deze gedragingen vrijwel altijd opzettelijk worden begaan. De wetgever lijkt
steeds minder tolerantie te hebben voor omstandigheden die onze aandacht van de
weg af kunnen leiden.
Conclusie
Al deze
ontwikkelingen doen mij denken aan die scene uit White Chicks waarin Terry
Crews heftig ‘A Thousand Miles’ zingt. Stel nu, hij had dit gezongen tijdens het
rijden, en Terry had een ongeluk veroorzaakt, had de Nederlandse wetgever dat
dan culpoos gevonden? Ik denk het wel. Hij had zich immers laten afleiden van
de weg. Natuurlijk ben ik blij dat bepaald afleidend gedrag strafbaar wordt
gesteld, maar waar ligt de grens? Autorijden blijft nu eenmaal vol risico’s en
vol impressies. In hoeverre willen we de bestuurder verantwoordelijk houden
voor deze invloeden van buitenaf? Zeker in het licht van de commune culpa, die
in zo’n opmerkelijke mate afwijkt van de verkeersschuld, is dit iets om in
overweging te nemen. Ik weet in ieder geval dat de volgende keer dat ‘It’s All
Coming Back To Me Now’ van Celine Dion op de radio komt in de auto, ik de radio
toch maar op een andere zender zet. Better safe than culpoos.
Dit
artikel is gedeeltelijk gebaseerd op een paper geschreven in het kader van het
vak ‘Bijzonder straf(proces)recht’.
1. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822, NJ 2005/252, m.nt. G. Knigge (Blackout).
2. HR 24 juni
2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7914, NJ 2008/442, m.nt. N. Keijzer.
3. HR 21 april
2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9142, VR 2009/63.
4. HR 17 februari
2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1442, VR 2009/102.
5. R.M.I. Lamp,
J.M.W. Lindeman, M.J.J.P. Luchtman & B. van der Vorm, ‘Algemeen’, in: F.G.H.
Kristen e.a. (red.), Bijzonder strafrecht. Strafrechtelijke handhaving van
sociaal economisch en fiscaal recht in Nederland, Den Haag: BoomJuridisch
2019, p. 57-96, hier p. 68.