Op vrijdag 18 september van 13:00-17:00 uur organiseren studenten van Honours College Law van de Universiteit Leiden in
samenwerking met hoogleraar Rechtssociologie Maartje van der Woude een
themamiddag voor studenten over recht, racisme en de samenleving. In dit
artikel wordt besproken hoe en waar ongelijkheid vorm kan krijgen binnen
verschillende schakels in de Nederlandse strafrechtketen: wetgeving, handhaving
en rechtspraak.
Inleiding
In de zomer van 2019 is een groep studenten onder begeleiding van hoogleraar Rechtssociologie Maartje van der Woude (Van
Vollenhoven Instituut) afgereisd naar San Francisco om meer te weten te komen
over ongelijkheid langs de lijnen van ras en sociale klasse in de Verenigde
Staten. Deze reis maakte onderdeel uit van een Honours College Law vak
‘Colorblind Criminal Justice’, waarin er ook naar ongelijkheid in Nederland en
Europa werd gekeken. Precies een jaar na afloop van de studiereis naar de San
Francisco Bay Area is de Verenigde Staten in rep en roer: de aanhouding en daaropvolgende
dood van George Floyd blijkt de laatste druppel te zijn die een overvolle emmer
van politiegeweld en institutioneel racisme heeft doen overlopen.
In reactie
op de gebeurtenissen in de VS zijn er voorts wereldwijde protestbewegingen
ontstaan die, zonder direct een vergelijking te willen trekken met de
exceptionele situatie in de Verenigde Staten, meer aandacht vragen voor de
ongelijke behandeling van etnische minderheden. Ook in Nederland staat het
onderwerp racisme volop in de schijnwerpers, zowel in de politiek als in de
media wordt er veel aandacht aan besteed. Van een gesprek met premier Mark
Rutte tot aan een voetbalprogramma, racisme is een hot topic. Grofweg
lijken de meningen onder het publiek verdeeld te zijn in twee groepen. De ene
groep lijkt te vinden dat het racisme binnen de Nederlandse samenleving in
vergelijking met de Verenigde Staten meevalt en dat de protestacties in
Nederland dus rijkelijk overdreven zijn, terwijl de andere groep lijkt te
vinden dat etnische minderheden ook in Nederland ongelijk worden behandeld, dat
ook in Nederland veranderingen vereist zijn en dat het openlijk aangaan van de
dialoog hierover belangrijk is.
Hoewel
ongelijke behandeling kan plaatsvinden op basis van gender, seksualiteit,
religie, sociale klasse en dikwijls op basis combinaties van deze factoren
willen wij reflecteren op ongelijkheid over de band van etniciteit in
Nederland. Puttend uit en geïnspireerd door onze eigen inzichten en ervaringen
opgedaan tijdens het vak Colorblind Criminal Justice en in het bijzonder de
reis naar de San Francisco Bay Area willen zullen we dit doen door te kijken
naar verschillende schakels binnen de strafrechtsketen – de wetgever,
handhaving en rechtspraak – en, op basis van inzichten uit empirisch onderzoek,
illustreren waar en hoe er daarbinnen ruimte is voor deze vorm van ongelijke behandeling.
Wetgeving die ruimte laat voor ongelijkheid?
De Nederlandse grondwet begint in artikel 1 met het
discriminatieverbod: niemand mag gediscrimineerd worden op basis van
godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke
grond dan ook. Dit discriminatieverbod is verder uitgewerkt in de Algemene Wet
Gelijke Behandeling (AWGB) en is strafrechtelijk verankerd in 137g Sr en
429quater Sr.[1] Verder werken verschillende internationale verdragen direct door
die een discriminatieverbod bevatten, zoals artikel 21 van het Handvest van de
Grondrechten van de Europese Unie.[2] Hoewel deze verboden duidelijk zijn, kan
het door de wetgever creëren of laten van discretionaire ruimte wel degelijk de
mogelijkheid in het leven roepen voor het maken van onderscheid op basis van
etniciteit. Er zijn verschillende voorbeelden van wetgeving die de iure
niet discrimineert, maar die de facto discriminatie in de hand werkt.
Hierbij kan vooral gedacht worden aan artikelen betreffende controle- en opsporingsbevoegdheden
die kunnen worden ingezet zonder dat er sprake hoeft te zijn van een redelijk
vermoeden van schuld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de verruimde
opsporingsmogelijkheden bij de bestrijding van terrorisme, de mogelijkheid om
preventief te fouilleren en het staande houden van voertuigen.[3] Door het
ontbreken van het vereiste van ‘een redelijk vermoeden’ voordat de bevoegdheid
mag worden toegepast en de daardoor ruime discretionaire beoordelingsvrijheid
van de verantwoordelijke uitvoeringsambtenaren, kan discriminatie bij de
uitvoering van deze wetgeving in de hand worden gewerkt.[4] Actuele discussies
over etnisch profileren door de Nationale Politie en ook de Koninklijke
Marechaussee zijn hiervoor illustratief.[5] Waar de discretionaire beslissingen
van politieambtenaren en toezichthouders weliswaar het meest zichtbaar en de
consequenties daarvan het meest direct voelbaar zijn op het street level,
op de straat, is het van groot belang om in te zien dat de voorwaarden voor
deze discretionaire bevoegdheden door de nationale wetgever worden geschapen.
Daarmee ligt een deel van de verantwoordelijkheid voor de toepassing van deze
bevoegdheden wat ons betreft ook bij die wetgever.
Ongelijke handhaving?
Zoals uit de vorige paragraaf is gebleken is er een
belangrijke wisselwerking tussen de ruimte die de wetgever laat voor het maken
van onderscheid – en dus het ongelijk behandelen – op basis van etniciteit en
de mate waarin dit in de praktijk ook daadwerkelijk tot problemen kan leiden.
Naast discretionaire ruimte kunnen ook zogenaamde risk assessment tools ter
preventie van criminaliteit en onwenselijk gedrag bijdragen aan die
ongelijkheid als gevolg van de algoritmen die dikwijls bij dit soort tools worden
gebruikt.
Vanuit
verschillende hoeken[6] wordt het gebruik van algoritmes bekritiseerd vanwege een
mogelijk inbreuk op het discriminatieverbod, wat ten dele de
oververtegenwoordiging van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond in
straatcriminaliteit zou verklaren.[7] Algoritmes worden in Nederland bijvoorbeeld
door de politie gebruikt bij het Criminaliteits Anticipatie Systeem (CAS) en
het Risicotaxatie Instrument (RTI). Het CAS is een analysesysteem dat op grond
van datasets voorspelt op welke locaties in een stad er een hoog incidentrisico
is op high-impactcrimes. Hierbij valt te denken aan misdrijven als overval,
straatroof en woninginbraak. Gegevens als de criminaliteitshistorie van de
locatie, afstand tot de dichtstbij wonende bekende woninginbreker en de tijd
sinds de laatste woninginbraak hebben effect op de uitkomst van het CAS. Tot in
ieder geval 2016, werd het aantal niet-westerse personen met een
migratieachtergrond in een wijk ook in het algoritme meegenomen, met de aanname
dat dat het incidentrisico verhoogt.[8] Vandaag de dag worden gegevens van het
CBS over het aantal personen met een niet-westerse migratieachtergrond nog steeds
opgenomen in het CAS.[9] Een ander voorbeeld van mogelijke inbreuk op het
discriminatieverbod, is het gebruik van RTI door Nationale Politie. Het RTI
heeft als doel om het risiconiveau van potentiële geweldplegers in te schatten.
Dit wordt gedaan aan de hand van gegevens die politieagenten over ieder
geweldsincident invoeren. Het gaat dan om gegevens als het aantal keren dat een
dader betrokken is geweest bij een delict, mededaders bij het delict en het
gebruik van wapens. Ook gegevens als de postcode van de dader, de
criminaliteitscijfers van de desbetreffende postcode en het percentage
bijstandsuitkering worden meegenomen in het RTI.[10] Deze gegevens kunnen iemands
migratiegrond achterhalen.[11] Tegelijkertijd wordt aangenomen dat deze gegevens
de recidivekans verhogen. De gegevens die voor het CAS en RTI gebruikt worden,
maken het mogelijk om iemands migratieachtergrond in verband te brengen met
crimineel gedrag, en dat is problematisch. Het resultaat kan zijn dat in ‘witte’
en vermogende wijken de aanwezigheid van ‘zwarte’ lichamen reeds kan worden
gezien als een normovertreding.[12]
Risico’s binnen de rechtspraak?
Ook binnen de rechtspraak bestaan risico’s die kunnen leiden tot een
ongelijke behandeling van verdachten op basis van iemands migratieachtergrond.
Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het delict beschikt de rechter
over een scala aan sanctiemogelijkheden. Binnen het strafminimum en de
strafmaxima heeft ook de rechter een ruime discretionaire bevoegdheid, waardoor
de straf kan worden afgestemd op de ernst van het delict.[13] Internationaal en nationaal onderzoek
naar de straftoemetingsbeslissing van rechters laat zien dat rechters tot een
strafbeslissing komen aan de hand van drie criteria, ook wel aangeduid als drie
focal concerns: de mate van verwijtbaarheid van de dader, de
gevaarlijkheid van de dader en de praktische gevolgen van de beslissing voor
organisaties en individuen.[14] Voornamelijk het tweede criterium kan leiden tot
een ongelijke behandeling omdat de rechter bij de weging van dit criterium
onbewust stereotyperingen kan meenemen bij de inschatting van de gevaarlijkheid
van de dader. Uit Nederlands onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat daders met een
buitenlands uiterlijk die de Nederlandse taal spreken vijf keer meer kans
hebben op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij de politierechter ten
opzichte van daders met een Nederlands uiterlijk die de Nederlandse taal
spreken.[15] Tevens heeft de groep met een buitenlands uiterlijk die de
Nederlandse taal niet spreekt twintig keer meer kans op een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf ten opzichte van de groep met een Nederlands uiterlijk.[16] In de
discretionaire ruimte van de rechter schuilt derhalve ook de mogelijkheid op
een ongelijke behandeling op basis van etniciteit wat op gespannen voet kan
staan met het gelijkheidsbeginsel en de in de Grondwet verankerde verbod op
discriminatie.
Tot slot: er valt nog veel meer te bespreken
In dit beknopte artikel hebben we in vogelvlucht willen illustreren dat er
op verschillende plekken en binnen de verschillende schakels van de
strafrechtsketen de mogelijkheid is voor ongelijke behandeling op basis van
etniciteit. Wat betreft de wetgeving neemt enerzijds het discriminatieverbod
een centrale plek in binnen de Nederlandse wetgeving.[17] Anderzijds kan
discriminatie door wetgeving zelf in de hand worden gewerkt door onder andere
vage termen in wetgeving en lage wettelijke drempels.[18] Bij de handhaving
kunnen niet alleen discretionaire bevoegdheden, maar ook algoritmen
ongelijkheid teweegbrengen door het kwalificeren van nationaliteit als een
risicofactor. Bij de rechtspraak lijkt vooral ongelijkheid te zien in het soort
straf dat wordt opgelegd. Discretionaire ruimte – het creëren daarvan en het
gebruik maken van die ruimte – lijkt een belangrijke rol te spelen bij dit
alles, wat ook aansluit bij rechtssociologisch onderzoek naar de discrepantie
tussen het recht op papier en het recht in de praktijk.[19]
Het overzicht dat we hier hebben
kunnen schetsen is echter verre van compleet en ook hebben we niet of
nauwelijks kunnen ingaan op de oorzaken, laat staan op de gevolgen of op
ervaringen met een dergelijke ongelijke behandeling. En als we iets hebben
kunnen leren uit onze ervaringen tijdens het vak Colorblind Criminal Justice en
de reis naar San Francisco dan is het hoe belangrijk het is om over complexe,
emotionele en soms (politiek)beladen thema’s met elkaar in dialoog te treden en
vooral ook om goed naar elkaar te luisteren. Op vrijdag 18 september is daar de
tijd en de ruimte voor. Tussen 13:00 – 17:00 organiseren wij samen met het
Honours College Law een themamiddag over recht, racisme en de samenleving
tijdens welke we met een breed publiek van studenten en docenten in gesprek
willen treden over deze belangrijke thematiek. Hou de komende weken de (sociale)
media van de universiteit, de faculteit en het Honours College Law in de gaten
voor verdere informatie over de themamiddag!
1. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt, ‘Wetgeving en toezicht betreffende de strafrechtelijke aanpak van discriminatie op grond van ras’, NTM/NJCM-Bull.
2003, afl. 4, p. 411-427, hier p. 425.
2. R. Witte & M.P.C. Scheepmaker, 'De bestrijding van etnische
discriminatie: van speerpunt tot non-issue?', JV 2012, afl. 6, p. 108.
3. J.G. Brouwer & A.E. Schilder, ‘Slagvaardiger preventief
fouilleren?’, NJB 2012/768, afl. 13, p. 862.
4. P.R. Rodrigues & M.A.H. van der Woude, ‘Proactieve politiecontrole
en onderscheid naar etniciteit of nationaliteit’, NJB 2016/1650, p.
2294-2302, hier p. 2294.
5.
6. B.M.A van Eck, M. Bovens & S. Zouridis, ‘Algoritmische
rechtstoepassing in de democratische rechtsstaat, NJB 2018/93, afl. 40,
p. 3008-3017. S. van den Braak, S. Choenni & S. Verwer, ‘Combining and
analyzing judicial databases’, in: B.H.M. Custers e.a. (red.), Discrimination
and privacy in the information society, data mining and profiling in large
databases, Berlijn: Springer 2013, p. 191-206. S. van den Braak & S.
Choenni, 'Voorspellen met big-datamodellen: over valkuilen voor beleidsmakers',
JV 2019, afl. 4, p. 21-38.
7. Voor het begrip van een persoon met een niet-westerse
migratieachtergrond sluiten wij aan bij de definitie die het CBS hanteert. Een
persoon met een niet-westerse migratieachtergrond is iemand die zelf, of ten
minste één ouder geboren is in een van de landen in Afrika, Latijns-Amerika en
Azië (exclusief Indonesië of Japan) of Turkije.
8. B. Mali, C. Bronkhorst-Giesen & M. den Hengst, ‘Predictive policing:
lessen voor de toekomst’, Apeldoorn: Politieacademie 2017, p. 177-180.
9. M. Schipper, ‘Gekleurde technologie: slechte buurt of slechte data?’, Waag.org
18 juni 2020.
10. G. van Dijck, ‘Algoritmische risicotaxatie van recidive’ NJB
2020/1558, afl. 25, p. 1784-1790.
11. Ibid.
12. S. Çankaya & P. Mutsaer, ‘Minder bureaucratie betekent bij politie
meer discriminatie’, NRC Handelsblad 13 juli 2015.
13. H.T. Wermink, S.C.G. van Wingerden, J. van Wilsem & P. Nieuwbeerta,
‘Etnisch gerelateerde verschillen in de straftoemeting’, rechtspraak.nl
januari 2015.
14. M. Clair & A.S. Winter, ‘How judges think about racial disparities:
situational decision-making in the criminal justice system’, Criminology
(54) 2016, afl. 2, p. 332-359 en Wermink e.a. 2015.
15. H.T. Wermink, J.W. de Keijser & P.M. Schuyt, ‘Verschillen in
straftoemeting in soortgelijke zaken’, NJB 2012/647, afl. 11.
16. Wermink, De Keijser & Schuyt 2012.
17. Van Sasse van Ysselt 2003, p. 425.
18. Rodrigues & Van der Woude 2016, p. 2302.
19. M.A.H. van der Woude, Discretie in Recht en Samenleving:
Rechtssociologische reflecties op het gat in de donut (oratie Leiden),
Leiden 2016.