Nederland is een representatieve democratie, maar wat betekent representativiteit eigenlijk?(1) Representativiteit
heeft in elk geval vele mogelijke betekenissen.(2) Anno 2019 wordt
representativiteit door velen opgevat als afspiegeling: het parlement moet een
miniatuur vormen van de verscheidenheid in de samenleving. Dit roept de vraag
op: is deze opvatting goed of slecht voor het functioneren van onze democratie?
Allereerst zal worden besproken hoe de opvatting over representativiteit zich
heeft ontwikkeld. Vervolgens zullen de voordelen en nadelen van de hedendaagse
opvatting worden besproken.
Hoe heeft de opvatting over representativiteit zich ontwikkeld?
Ten tijde van de Nederlandse republiek
bestond de Staten-Generaal uit afgevaardigden van de verschillende provincies.
De afgevaardigden behartigden vooral het belang van de eigen provincie en waren
dan ook alleen aan hun eigen provincie verantwoording verschuldigd.(3) De
vestiging van de Nederlandse eenheidsstaat in de Grondwet van 1815 bracht hier
verandering in. Art. 77, tegenwoordig art. 50, bepaalde dat de Staten-Generaal
het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigt, en daarmee samenhangend bepaalde
art. 83, thans art. 67, dat de leden stemmen zonder last of ruggespraak. De
betekenis van art. 50 Gw is dat vertegenwoordigers niet meer lokale of
regionale belangen, maar het algemeen belang van de Nederlandse eenheidsstaat en
van alle inwoners behartigen.
Onder invloed van de opkomst van politieke
partijen, de uitbreiding van het kiesrecht en de verzuilde samenleving
gedurende de 19e eeuw kreeg representatie een andere betekenis. De
gedachte was volgens premier Cort van der Linden als volgt: “Het parlement moet
een natie in het klein zijn”.(4) Alle politieke opvattingen en de
daaraan parallel lopende zuilen moeten gelijke kansen hebben om te kunnen worden vertegenwoordigd in het
parlement. Mede hierom werd sinds het einde van de 19e eeuw het
kiesrecht stapsgewijs uitgebreid. Uiteindelijk werd in 1917 zowel het algemeen
kiesrecht voor mannen als het stelsel van evenredige vertegenwoordiging
ingevoerd en niet veel later in 1919 het algemeen kiesrecht voor vrouwen. Evenwel
ging het niet om afspiegeling naar uiterlijke kenmerken zoals man/vrouw of
jong/oud maar om vertegenwoordiging van de liberale, socialistische, katholieke
en protestantse zuilen.
Vanaf de tweede helft van de 20e
eeuw heeft de ontzuiling en individualisering ertoe geleid dat de politieke
opvattingen van kiezers niet langer zijn verbonden aan zuilen. De binding
tussen kiezers, gekozenen en politieke partijen nam drastisch af. De strijd om
de individuele kiezer had tot gevolg dat partijen en Kamerleden zoveel mogelijk
opvattingen, belangen en zorgen gingen articuleren en vertegenwoordigen.(5) De
opkomst van one-issue partijen en
later populistische en anti-establishment partijen illustreert dat
kiezers representativiteit steeds meer zien als de vertegenwoordiging van hun
opvattingen en belangen.
De laatste jaren heeft representativiteit
onder invloed van het toenemende belang van gelijkheid en de veranderde
samenleving een metamorfose ondergaan. De samenstelling van de samenleving is
vergeleken met enkele decennia enorm veranderd door de komst van mensen met een
andere huidskleur, religie, cultuur en identiteit. Daarnaast is het belang van
en de drang naar gelijkheid toegenomen: iedereen is gelijk aan elkaar en daarom
mag iedereen zijn stem laten horen en mag niemand worden buitengesloten. Representativiteit
wordt tegenwoordig vooral opgevat als afspiegeling: het parlement moet een
afspiegeling vormen van de samenleving op grond van allerlei uiterlijke, niet-inhoudelijke
kenmerken, zoals geslacht, leeftijd, afkomst, huidskleur, religie, seksuele
geaardheid, enzovoorts.(6) Het gaat er bij deze opvatting van representativiteit
niet om wat het parlement doet, worden de politieke standpunten en
belangen van alle groepen in de samenleving vertegenwoordigd, maar om wie
er in het parlement zitten, maken alle groepen deel uit van het parlement.
Wat zijn de voordelen en nadelen van de
moderne opvatting over representativiteit?
De moderne opvatting over representatie
kan het parlement mogelijk meer legitimiteit verschaffen. Burgers willen
zichzelf weerspiegeld zien in het parlement, maar daar wordt niet aan voldaan.
Maar gaat legitimiteit alleen om wie in het parlement zitten? Zelfs een perfect
afgespiegeld parlement kan beslissingen nemen die niet als legitiem worden
ervaren. Een extreem voorbeeld ter illustratie: dat een representatief
parlement besluit de democratie af te schaffen maakt dat besluit nog niet
legitiem. Het gaat dus niet alleen om wie
beslissen, maar ook om wat ze
beslissen.
Daarnaast kan het vertegenwoordigen van
bepaalde groepen op basis van achtergrondkenmerken een symbolische waarde
hebben. Denk bijvoorbeeld aan de eerste vrouw in het parlement, of de eerste ‘zwarte’
president van de Verenigde Staten. Ondervertegenwoordiging van bijvoorbeeld
allochtonen of vrouwen kan de indruk wekken dat zij niet geschikt zijn om te
besturen of dat hun belangen niet worden behartigd. Maar representatie in de
zin van afspiegeling is gezien de nadelen ervan niet de beste manier om deze
terechte zorgen op te lossen.
Om te beginnen: een perfecte afspiegeling
is per definitie onhaalbaar, de representatieve democratie bestaat immers omdat
burgers zelf niet kunnen en willen deelnemen aan het parlement. Wellicht is het
streven naar een betere afspiegeling al voldoende. Echter, als politici de
samenleving steeds doen geloven dat het parlement een perfecte miniatuur van de
samenleving kan zijn zal dat leiden tot eeuwige ontevredenheid onder kiezers, de
perfecte afspiegeling zal immers nooit worden bereikt.
Dit brengt ons bij een ander nadeel van de
descriptieve democratie: het is praktisch onwerkbaar. Waar moet bijvoorbeeld op
worden geselecteerd? Er is een oneindig aantal kenmerken: geslacht, leeftijd,
afkomst, huidskleur, culturele achtergrond, religie, seksuele geaardheid,
enzovoorts. Hoeveel mensen moeten worden geselecteerd, wat worden de verhoudingen?
Op een gegeven moment wordt het systeem zo complex dat het onwerkbaar is. En
hoe moet de representativiteit worden vergroot? Door politieke partijen op
basis van vrijwilligheid, of door de overheid met dwang? Bij vrijwilligheid
zijn we afhankelijk van de medewerking van partijen; overheidsdwang brengt
allerlei problemen met zich mee. De overheid zal de kieslijsten representatief
moeten maken en daarmee inbreuk maken op het passieve kiesrecht en de vrijheid
van vereniging en vergadering van art. 8 en 9 Gw. Als de kieslijsten al
representatief kunnen worden gemaakt betekent dat niet dat de
verkiezingsuitslag ook representatief zal zijn. De overheid zal in de naam van
representativiteit in moeten grijpen in het democratisch proces en de
verkiezingsuitslag gedeeltelijk moeten negeren. Maar kunnen we dan nog wel
spreken over een democratie?
Voorts komen de ervaringen en kwaliteiten
van kandidaten meer op de achtergrond te staan. Het doel is om Kamerleden die
voldoen aan bepaalde achtergrondkenmerken te vinden, niet noodzakelijkerwijs de
meest geschikte Kamerleden. Vergeleken met 1960 zijn Kamerleden veel jonger,
hebben ze minder maatschappelijke ervaring, veel minder Kamerervaring en is het
aantal juristen in de Kamer enorm gedaald.(7) Dit heeft vanzelfsprekend gevolgen
voor de kwaliteit van de volksvertegenwoordiging en de mate waarin het
parlement zijn wetgevende en controlerende functies kan uitoefenen. Daarom was
Thorbecke van mening dat de volksvertegenwoordiger juist niet representatief moet zijn voor degene die hij representeert, om
zijn werk goed te kunnen doen moet hij immers beschikken over kwaliteiten die
de gemiddelde vertegenwoordigde niet
bezit.(8)
Verder wordt door aanhangers van de
moderne opvatting van representativiteit a priori aangenomen dat mensen die
niet aan de kenmerken van een groep voldoen niet of minder in staat zijn om die
groep te vertegenwoordigen. Als men aanneemt dat vrouwen het meest geschikt
zijn om vrouwen te vertegenwoordigen, moet er een verschil zijn tussen mannen
en vrouwen en zijn vrouwen logischerwijs minder goed in staat om mannen te
vertegenwoordigen.(9) Maar niemand gelooft dat geestelijk gestoorden het beste
worden vertegenwoordigd door geestelijk gestoorden. Ook wordt aangenomen dat
een bepaalde groep mensen, bijvoorbeeld allochtonen, dezelfde eigenschappen
hebben. Maar dit is een heel diverse groep met verschillende en soms
tegenstrijdige belangen en opvattingen.
Bovendien worden door het streven naar perfecte
afspiegeling de tegenstellingen tussen groepen vergroot. De focus ligt op
verschillen, niet op overeenkomsten. Het ‘bevoordelen’ van
ondervertegenwoordigden door middel van quota voor kieslijsten of speciale parlementszetels
kan leiden tot de ‘diversity paradox’: de meerderheidsgroep die zich al dan
niet heimelijk afzet tegen de minderheidsgroep en vice versa.(10) Representativiteit
in de zin van afspiegeling legt de nadruk op deelbelangen, niet op het belang
van de gehele samenleving en Nederland als geheel, terwijl iedereen juist baat
heeft bij dat laatste.(11)
Conclusie
De opvatting over representativiteit is in
de loop der tijd veranderd van vertegenwoordiging van het gehele volk en het
algemeen belang, naar vertegenwoordiging van politieke opvattingen en
uiteindelijk vooral naar afspiegeling op grond van achtergrondkenmerken zoals
geslacht, leeftijd en afkomst. De nadruk ligt tegenwoordig op
vertegenwoordiging van deelbelangen en bevolkingsgroepen, niet het algemeen
belang. De afweging van de voor- en nadelen leidt tot de conclusie dat de
moderne opvatting over representativiteit slecht is voor het functioneren van
onze democratie.
1 De auteur dankt professor mr. H.J. Snijders voor zijn commentaar op het concept van dit artikel;
2 H.F. Pitkin, The concept of representation, Berkeley:
University of California Press 1967;
3 TH.B.B. Kummeling, Het Nederlandse parlement, Deventer:
Wolters Kluwer 2017, p. 7;
4 F.H. Van der Burg, Overheid en onderdaan in een representatieve
democratie: preadvies uitgebracht voor de Algemene Vergadering, Zwolle:
Tjeenk Willink 1970, p. 14;
5 Kummeling 2017, p.
108-109;
6 J.P. Geelen, ‘In de
drang naar gelijkheid mogen verschillen niet meer bestaan’, De Volkskrant,
27 juli 2017;
7 Kummeling 2017, p. 101;
8 Van der Burg 1970, p.
22;
9 J. Mansbridge, ‘Should Blacks Represent Blacks and
Women Represent Women? A Contingent "Yes"’, The Journal of Politics, 61(3) 1999, p. 650;
10 K. Kanthak & G.A. Kraus, The Diversity Paradox: Political Parties, Legislatures, and the
Organizational Foundations of Representation in America, New York: Oxford
University Press 2012, p. 5;
11 G. Groot, ‘De vraag om
representativiteit leidt tot ondergang van de democratie’, Trouw, 3 mei 2015.