De Belgische politicus Yves Leterme voerde ooit campagne met de slogan ‘wie vertrouwt die mensen nog?’ De regerende politici waren volgens hem incompetent, onbekwaam en stonden ver van de dagelijkse realiteit af. Het legde hem electoraal geen windeieren, waarna hijzelf overigens als premier ook roemloos en verguisd eindigde. Ook hij ontkwam dus niet aan het wantrouwen dat door politici en vooral veel kiezers tegen vrijwel elke regering wordt gekoesterd. Dat blijkt ook wel in eigen land. Sinds 1945 zijn meer kabinetten vroegtijdig geëindigd dan er de rit hebben uitgezeten. [1] En bijna zes op de tien Nederlanders heeft geen vertrouwen in de Tweede Kamer. [2] ‘Wie vertrouwt die mensen nog?’ De ministers wantrouwen soms elkaar, het parlement wantrouwt regelmatig de regering, en burgers wantrouwen constant ‘de politiek’.
In dat opzicht is het verrassend dat ons politiek bestel voor een groot deel op vertrouwen is gebaseerd. De
parlementaire vertrouwensregel bijvoorbeeld houdt
in dat de regering het vertrouwen van het parlement
heeft, tenzij het tegendeel blijkt. Merkwaardig genoeg
is de praktijk vaak anders. Waartoe dienen anders de
uitgebreide regeerakkoorden? ‘Gestold wantrouwen’ zijn
ze wel genoemd, omdat je er in de politiek niet op kunt
vertrouwen dat afspraken nagekomen zullen worden als
ze niet op schrift zijn gesteld. Ook om een andere reden
lijkt de parlementaire vertrouwensregel een anachronisme
uit een lang vervlogen tijd, ongeschikt voor hedendaagse
toepassing. Dat komt doordat de Tweede Kamer sinds
2011 de kabinetsformatie naar zich toe heeft getrokken.
Vroeger wees de koning een formateur aan, die smeedde
een kabinet en de Staten-Generaal werden vervolgens
geacht daarmee samen te kunnen werken totdat het
tegendeel bleek. Sinds 2011 benoemt de Tweede Kamer
de formateur (en die persoon is vrijwel altijd ook de
beoogd premier). Vóórdat er een kabinet tot stand komt,
is dus eigenlijk al een blijk van vertrouwen van de Tweede
Kamer in de nieuwe premier vereist. De stemming over
de vraag wie formateur wordt, is onontkoombaar tegelijk
ook een stemming over de vraag wie het vertrouwen
van de Kamer geniet als toekomstig premier. De
vertrouwensregel is hiermee effectief omgedraaid. Een
kabinet kan niet optreden, komt zelfs niet eens tot stand,
tenzij zijn formateur op voorhand het vertrouwen van een
meerderheid van de Tweede Kamer heeft gekregen. Aan
de koning wordt niets meer gevraagd; die krijgt alleen te
horen wat de Kamer in haar wijsheid heeft besloten.
Het zou gezien deze praktijk wellicht consequenter zijn
om de ministers niet op Paleis Huis ten Bosch, maar in
de Tweede Kamer te beëdigen. Het is immers de Tweede
Kamer zelf die de hele formatie van begin tot het bijna
einde vormgeeft. Zeker nu de formateur door de Kamer
word aangewezen, zijn de ministers in de praktijk
eigenlijk benoemd door de Kamer; de koning heeft er
slechts zijn vorstelijke krabbel onder gezet. Om aan het
grondwettelijk voorschrift van benoeming bij koninklijk
besluit te voldoen, kan men dan de koning vragen om de
majesteitelijke waardigheid van zijn paleis te verlaten en
af te zakken naar het Binnenhof om ten overstaan van de
Kamerleden de eed af te nemen. Dan zijn de feitelijke
machtsverhoudingen ook meteen duidelijk. Wel zo
eerlijk.
Eerlijk zou het ook zijn om de Grondwet op het punt
van de benoeming aan te passen. Her en der wordt al
gepleit voor codificatie van de vertrouwensregel en dat
zou daar mooi op aansluiten. De koninklijke bemoeienis
met de regeringsvorming is zo ver uitgehold dat de
grondwettelijke bepalingen ter zake aan de argeloze
lezer een werkelijkheid suggereren die niet bestaat. In
de Grondwet kan dan worden bepaald dat een missionair
kabinet niet kan optreden dan nadat het expliciet van de
Tweede Kamer het vertrouwen heeft gekregen, wat dan
blijkt uit de benoeming van de formateur. De val van een
kabinet moet dan ook anders worden vormgegeven.
Voorheen stuurde men per motie van wantrouwen het
kabinet weg en kreeg de koning daarmee indirect de
opdracht met een nieuwe regering te komen. Nu is dat
laatste door de gewijzigde formatiepraktijk verleden
tijd, dus zal de Kamer na een aangenomen motie van
wantrouwen zelf aan de slag moeten. Het wantrouwen
kan nog steeds worden uitgesproken, maar omdat de
Kamer zelf zo graag wil formeren, zou zij logischerwijs
ook meteen een nieuwe minister-president aan moeten
duiden. Is zij daartoe niet verplicht, dan is het mogelijk
dat de regering valt zonder dat er op afzienbare termijn
een nieuwe regering komt. Een meerderheid kan immers
besluiten dat een regering moet aftreden, zonder dat die
meerderheid zelf in staat of bereid is een nieuwe coalitie
te sluiten. Een parlementaire meerderheid dient echter
om een land te besturen, niet om het onbestuurbaar te
maken. Onze oosterburen hebben daar nare ervaringen
mee gehad in het begin van de jaren dertig, toen
in sommige deelstaatparlementen communisten en
nationaal-socialisten samen een meerderheid hadden.
Democratische regeringen vielen, zonder dat er een nieuwe
voor in de plaats kon komen. Beiden weigerden immers
met elkaar samen te werken, maar konden afzonderlijk
ook niet aan de macht komen. De Duitsers kennen
daarom tegenwoordig het zogeheten Konstruktives
Misstrauensvotum. Een motie van wantrouwen die ook
constructief is, omdat een parlementaire meerderheid een
regering slechts kan doen vallen als het ook meteen een
nieuwe regering vormt. Het geeft politici weliswaar nog
steeds de vrijheid om een regering naar te huis te sturen,
maar die vrijheid is niet meer vrijblijvend, omdat het hen
ook dwingt verantwoordelijkheid voor het landsbestuur
te nemen.
De vraag is wat er moet gebeuren als op een of andere
manier blijkt dat de regering het vertrouwen van de
parlementaire meerderheid heeft verloren, zonder dat
er een opvolger is aangeduid? In ieder geval kan zij
missionair blijven en doorregeren, wat in crisistijd geen
overbodige luxe is. Denk aan de Belgische regeringscrisis
van 2010-2011, die zo lang duurde dat de demissionaire Belgische regering uit arren moede besloot om toch maar bezuinigingen aan te kondigen, want er heerste immers
ook nog een economische crisis. Over de constitutionele
zuiverheid daarvan valt te twisten, maar met een
Konstruktives Misstrauensvotum hadden dergelijke
toestanden wellicht vermeden kunnen worden.
Nu valt er zonder parlementaire meerderheid ook voor
een missionair kabinet vermoedelijk niet veel wetgevende
arbeid meer te verrichten. De oplossing voor de daardoor
ontstane patstelling is het ontbindingsrecht, dat de
regering heeft op grond van artikel 64 van de Grondwet.
De regering kan zelfstandig besluiten de Tweede (of
Eerste) Kamer te ontbinden en vervroegde verkiezingen
uit te schrijven. Door de kiezers de gelegenheid te geven
op verantwoordelijke partijen te stemmen, kunnen zij
een Kamer die kennelijk tot medewetgeven niet meer
in staat is, tot de orde roepen. Van belang is dan wel
dat het ontbindingsrecht bij de regering rust en niet
bij het parlement. Het Belgische staatsrecht illustreert
waarom. In België kent men namelijk al wel de figuur
van het Konstruktives Misstrauensvotum, maar is het
ontbindingsrecht aan de Kamer van Afgevaardigden
(vergelijkbaar met onze Tweede Kamer) toegekend. Dat
betekent dat een regering die effectief het vertrouwen
verliest van de parlementaire meerderheid, in de praktijk
gedwongen zal zijn alsnog haar ontslag aan te bieden.
Vervolgens kan diezelfde parlementaire meerderheid
weigeren zichzelf te ontbinden, met een lange
periode van onbestuurbaarheid tot gevolg. De huidige
Belgische regering van premier Michel is daarvan een
uitstekend voorbeeld. Zij verloor begin december 2018
haar parlementaire meerderheid doordat de Vlaamsnationalisten
uit de coalitie stapten. Michel probeerde
vervolgens door te regeren als minderheidsregering,
maar ook daar stak het parlement een stokje voor, zodat
hij na tien dagen alsnog zijn ontslag moest aanbieden
aan koning Filip. De Kamer van Afgevaardigden heeft
vervolgens zichzelf niet ontbonden, maar besloten om
de reguliere verkiezingen, die voor mei 2019 stonden
gepland, af te wachten. Daar valt wellicht iets voor te
zeggen in de Belgische context, waar op dezelfde datum
ook deelstaatverkiezingen worden gehouden, maar feit
blijft wel dat de Belgische regering op de dag van de verkiezingen, dus nog voor de formatie goed en wel is begonnen, al een halfjaar demissionair is. Als daarop nog
een niet eens zo heel lange formatie volgt, is het record
uit 2011 al gebroken. Dat is precies het bestuurlijke
drama dat een Konstruktives Misstrauensvotum beoogt
te voorkomen.
Wat daarmee natuurlijk nog altijd niet wordt voorkomen, is een lange formatie nadat verkiezingen hebben
plaatsgevonden en het kabinet gewoontegetrouw zijn
ontslag heeft aangeboden. Hoe de formatie moet verlopen
als het parlement er na lange tijd niet meer uitkomt, is een
vraag die in de Nederlandse praktijk – gelukkig – nog niet
aan de orde is geweest. De ontstaansgeschiedenis van het
Konstruktives Misstrauensvotum toont aan dat het in ieder
geval niet vanzelfsprekend is dat er een parlementaire
meerderheid ontstaat die regeringsverantwoordelijkheid
aanvaardt. Een externe figuur als de koning zou daar een
handje bij kunnen helpen, maar die is juist de formatie
uitgezet. En het pad naar parlementaire almacht kent
slechts eenrichtingsverkeer; een weg terug is er niet. Het
onderstreept eens te meer de noodzaak van een dualistische
verhouding tussen regering en Staten-Generaal, waarbij
de regering niet compleet afhankelijk is van parlementaire
grillen. Het ontbindingsrecht is daarvoor een belangrijke
waarborg, die door het Konstruktives Misstrauensvotum
mooi aangevuld zou kunnen worden.
Overigens is ook vanuit het oogpunt van democratische legitimatie zo’n Konstruktives Misstrauensvotum van
belang. Relevant is dat het hier besproken voorstel ziet
op de situatie waarin de keuze slechts bestaat uit een
langdurig demissionaire regering (lees: geen regering)
en een regering die gerechtigd is actief en nodig beleid
te voeren. Stel dat Nederland tijdens de bankencrisis een
demissionaire regering had gehad, had die dan de banken
niet mogen redden vanwege een gebrek aan parlementair
vertrouwen in de regering in het algemeen? Het fictieve
voorbeeld maakt duidelijk dat legitimiteit nu eenmaal
niet alleen met procedures, maar ook met resultaten te
maken heeft. Wie dat laatste ontkent en niet de klachten
wil horen over politici ‘die er toch niks aan doen’,
riskeert vooral dat gezond wantrouwen in de politiek zich
ontwikkelt tot rancune. En een bepaalde vraag is daarvan
het symptoom: ‘Wie vertrouwt die mensen nog?’
[1] Interimkabinetten niet meegerekend: die dienen slechts om verkiezingen uit te schrijven en zitten per definitie maar een korte periode. [2] Algemeen
Dagblad 25 juli 2018.