Een nationale DNA-databank heeft nut, invoeren dan maar?

Geschreven door Martijn Berk op 26-10-2018

Wanneer kan nu DNA-materiaal van een veroordeelde worden afgenomen?

Op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden moeten personen die veroordeeld zijn voor een misdrijf waarvoor een voorlopige hechtenis is toegestaan verplicht DNA-materiaal afstaan. Bij lezing van de voorwaarden voor voorlopige hechtenis (1) valt op dat hier al snel aan voldaan wordt: alle misdrijven waarvoor een straf van vier jaar of meer is gesteld komen in aanmerking. Diefstal (310 Sr) heeft een maximale straf van vier jaar en valt dus onder de regeling van voorlopige hechtenis. Daarnaast regelt het artikel nog een aantal specifieke gevallen, zodat bijvoorbeeld ook computervredebreuk, vernieling en schuldheling in aanmerking komen. Of daadwerkelijk een voorlopige hechtenis wordt opgelegd is niet van belang, het gaat erom of het gepleegde delict in aanmerking voor voorlopige hechtenis komt.
Wanneer wordt iemand opgeroepen om vrijwillig DNA af te staan?

Bij een misdrijf, waarop minimaal een maximale straf van acht jaar staat en voor een aantal benoemde gewelds- en zedendelicten kan een DNA-verwantschapsonderzoek worden opgezet.(2) Naast deze criteria is toestemming van het OM (College van Procureurs-Generaal) of de rechtercommissaris nodig. Bij een verwantschapsonderzoek wordt een grote groep mensen opgeroepen om DNA materiaal af te staan, bijvoorbeeld alle mannen die in een straal van 30 kilometer van het delict wonen. Het afstaan gebeurt vrijwillig en de personen die worden opgeroepen zijn geen verdachten. Door dit onderzoek kan vastgesteld worden of er verwantschap bestaat tussen de persoon die DNA afstaat en het DNA dat op de plaats delict is gevonden, met als doel een kleinere groep van potentiële verdachten.

Wat gebeurt er met het afgenomen DNA van een veroordeelde?

Het DNA-profiel wordt opgeslagen in de DNA-bank van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het DNA-profiel blijft afhankelijk van de ernst van het misdrijf twintig of dertig jaar bewaard. Deze DNA-bank wordt geraadpleegd op het moment dat een misdrijf gepleegd is waarbij er DNA van de mogelijke dader is gevonden op het plaats delict. Ook kan het nieuwe DNA-profiel worden gebruikt om te zien of eerder gepleegde misdrijven waar DNA van een verdachte is gevonden overeenkomt. Hierdoor is bijvoorbeeld in 2014 de Utrechtse Serieverkrachter gevonden nadat hij zijn DNA moest afstaan omdat hij een lokfiets van de politie had gestolen.

Als mijn DNA gevonden is, volgt dan automatisch veroordeling?


Omdat een volledig DNA-profiel bijna uniek is (3) wordt DNA-bewijs over het algemeen gezien als ‘hard’ bewijs. Is dat terecht? Om die vraag te kunnen beantwoorden is het belangrijk om te beseffen dat DNA-materiaal op plaatsen kan komen waar de persoon van wie het materiaal afkomstig is, nooit geweest is. Illustratief is het voorbeeld van de zwerver Lukis Anderson, die in Californië verdachte was van een moord begaan tijdens een inbraak. (4) Het DNA materiaal van Anderson zat namelijk onder de nagels van het slachtoffer. Hoewel er verder niets wees op Anderson als mogelijke dader werd hij op grond van zijn DNA-materiaal toch in hechtenis genomen. Omdat Anderson de nacht van de moord wegens dronkenschap was opgenomen in een ziekenhuis is verder onderzoek gedaan. Na enig speurwerk bleek dat de ambulancebroeders die Anderson eerder die avond naar het ziekenhuis brachten ook op de plaats delict van de moord hebben gewerkt. Vermoed wordt dat het DNA-materiaal van Anderson via de band van de bloeddrukmeter onder de vingernagels van het slachtoffer terecht is gekomen.

Een tweede aspect dat betrekking heeft op de hardheid van DNA-bewijs is de zogenaamde prosecutor’s fallacy, waarbij een redeneerfout gemaakt is in de kansberekening. (5) Neem het volgende voorbeeld: er is een moord gepleegd in een metrostation en op het slachtoffer wordt een onvolledig DNA-profiel gevonden. Op basis van videobeelden is ingeschat wanneer de moord heeft plaatsgevonden. Aan 1000 mensen die op dat tijdstip in het metrostation aanwezig waren werd gevraagd DNA af te staan. Het blijkt dat het DNA-profiel van meneer X een match oplevert. De eerste genoemde stelling uit het deskundigenbericht is: “De kans dat het DNA profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met dit profiel is 1 op de 1000”. De fout die bij de prosecutor’s fallacy wordt gemaakt is de volgende (6): “De kans dat iemand anders dan meneer X het DNA-profiel heeft achtergelaten is één op de 1000, dus 0,1%”. Hieruit volgt dan: “De kans dan meneer X zijn DNA-profiel heeft achtergelaten is dus 100% - 0,1% = 99,9%”. Maar deze uitspraak kan alleen gedaan worden als bekend is wat het totaal aantal bezoekers van het metrostation was op het tijdstip van de moord. Stel dat er in het tijdsvenster van de moord 5000 personen in het metrostation zijn geweest. Er zijn dan 4000 personen waarvan het DNA-profiel niet is afgenomen. Dat betekent dat er dus nog vier andere personen met een overeenkomstig DNA-profiel gevonden kunnen worden. De kans dat het DNA-profiel van meneer X is, is dus niet 99,9% maar slechts één op de vijf. Kortom, enkel de aanwezigheid van een overeenkomstig DNA-profiel zou niet tot een veroordeling mogen leiden, een grondige analyse van de omstandigheden en het deskundigenrapport -waarin onder andere de kansberekening is uitgewerkt- is vereist.

Welke successen zijn recentelijk geboekt met DNA?

Een recente zaak is de eerder genoemde moord op de 11-jarige Nicky Verstappen in 1989. De jacht op de vermeende dader (Jos B.) werd gretig door de media verslagen. Een grootschalig verwantschapsonderzoek begin dit jaar leverde een match op met twee verwanten van Jos B. Omdat hij ook als vermist was opgegeven, is zijn DNA-materiaal van zijn tandenborstel afgenomen. De voorstanders van het grootschalig afnemen van DNA-materiaal lezen hierin hun gelijk. Maar is het DNA-materiaal daadwerkelijk onmisbaar geweest? Jos de B. is namelijk drie uur nadat het jongetje gevonden is op de fiets door de marechaussee nabij de plaats delict staande gehouden. Later, in 2001, is hij nog twee keer als getuige gehoord. In de moord op Marianne Vaatstra, gepleegd in 1999, is in 2012 ook succes geboekt met DNA-onderzoek. Nadat jarenlang regulier recherchewerk niets opleverde, kon door wetsverruiming een DNA-verwantschapsonderzoek opgezet worden. In dit onderzoek heeft de verdachte Jasper S. - een veehouder die vlakbij de plaats delict woonde - zijn DNA-profiel vrijwillig afgestaan, en liep daardoor snel tegen de lamp. De conclusie die destijds veel gehoord werd is dat deze moord snel opgelost zou zijn als er een nationale DNA-databank zou bestaan.(7)

Conclusie: Een DNA-databank heeft nut, invoeren dan maar?

Het strafrecht heeft naast een vergeldend effect ook een preventief effect. Niet alleen omdat een dader van een delict kan worden opgesloten, en dus niet in staat is om een ander delict te plegen, maar ook omdat een potentiële dader door de potentiële straf afziet van het plegen van een misdrijf.

Eenzelfde preventie kan uitgaan van een nationale DNA-databank: als je weet dat de pakkans aanmerkelijk toeneemt omdat je profiel in de DNA-databank zit, weeg je wellicht eerder af om het misdrijf niet plegen. Het nut van een nationale DNA-bank is aangetoond, maar nut is niet hetzelfde als een noodzaak. Een nationale databank past eerder in een totalitair regime waarbij iedere burger als potentiële vijand wordt beschouwd. Het lijkt mij bijzonder onaangenaam om door de politie van mijn bed gelicht te worden omdat mijn DNA-profiel op het slachtoffer van een misdrijf is gevonden, bijvoorbeeld omdat ik eerder naast die persoon in de trein zat. Hopelijk zal mijn onschuld snel vast komen te staan, maar de psychische shock van de arrestatie, het sociale effect (de buren kunnen denken: “waar rook is, is vuur”) en het economische effect (advocaatkosten, eventueel ontslag omdat ik een paar dagen niet kan komen werken) wegen zwaar.

Een geïmplanteerde chip, waarmee de overheid ieder moment van de dag kan zien waar ik ben, of waar ik ben geweest, is ook nuttig bij het oplossen en voorkomen van misdrijven, een agent of informant op iedere hoek van de straat, ook. Maar net als een DNA-databank zijn het flagrante schendingen van het recht op een persoonlijke levenssfeer (artikel 6 EVRM) en de onaantastbaarheid van het lichaam (artikel 11 Grondwet). En het grondrecht om niet aan de veroordeling van jezelf of je naasten mee te werken verwordt hiermee een wassen neus. Naast fundamentele bezwaren zijn er ook een aantal praktische bezwaren te bedenken tegen een nationale DNA-databank. Zo is er nu al een achterstand bij het afnemen van DNA-profielen van verdachten. (8) En hoe voorkom je misbruik van de DNA-profielen? En hoe gaat de overheid om met de enorme kosten die die project met zich meebrengt, niet alleen om alle profielen af te nemen en te verwerken, maar ook om de toegenomen aantallen (foutieve) verdachten te verhoren?

Minister Grapperhaus, discussie is prima, maar neem een standpunt in waarmee onze staat niet (verder) afglijdt naar een totalitair regime en verdedig dat met verve!



  1. 1. Artikel 67 Sv. 
  2. Geregeld in artikel 138a jo. 151da jo. Sv. 
  3. De kans dat iemand hetzelfde profiel heeft is minder dan 1 op 1 miljard mensen. 
  4. K. Worth, ‘Framed for murder by his own DNA’, Wired, 19 april 2018, wired.com.
  5. Zie voor meer uitleg over kansoordelen door rechters het volgende artikel: H. Prakken, ‘Kansoordelen door deskundigen: over ‘logisch’ rapporteren en wat daarbij mis kan gaan’, AA 2018, p. 740747. 
  6. Dit voorbeeld heb ik ontleend aan het rapport ‘De essenties van forensisch DNA-onderzoek’ van het NFI. Verder wordt uitgebreid aandacht besteed aan de prosecutor’s fallacy in het keuzevak ‘Argumenteren voor Juristen’, gegeven door Hendrik Kaptein.
  7. Onder andere: S. de Jong, ‘Stop iedereen in een DNA-databank. Marianne Vaatstra bewijst noodzaak’, NRC, 19 november 2012. 
  8. C. van der Veen, ‘Profielen van ruim 21.000 criminelen ontbreken in dna-databank’, NRC, 14 juni 2018.

Terug naar nieuwsoverzicht