Wanneer kan nu DNA-materiaal van een veroordeelde worden afgenomen?
Op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden
moeten personen die veroordeeld zijn voor een misdrijf
waarvoor een voorlopige hechtenis is toegestaan verplicht
DNA-materiaal afstaan. Bij lezing van de voorwaarden
voor voorlopige hechtenis (1) valt op dat hier al snel aan
voldaan wordt: alle misdrijven waarvoor een straf
van vier jaar of meer is gesteld komen in aanmerking.
Diefstal (310 Sr) heeft een maximale straf van vier jaar
en valt dus onder de regeling van voorlopige hechtenis.
Daarnaast regelt het artikel nog een aantal specifieke
gevallen, zodat bijvoorbeeld ook computervredebreuk,
vernieling en schuldheling in aanmerking komen. Of
daadwerkelijk een voorlopige hechtenis wordt opgelegd
is niet van belang, het gaat erom of het gepleegde delict
in aanmerking voor voorlopige hechtenis komt.
Wanneer wordt iemand opgeroepen om vrijwillig
DNA af te staan?
Bij een misdrijf, waarop minimaal een maximale straf
van acht jaar staat en voor een aantal benoemde gewelds- en
zedendelicten kan een DNA-verwantschapsonderzoek
worden opgezet.(2) Naast deze criteria is toestemming van
het OM (College van Procureurs-Generaal) of de rechtercommissaris
nodig. Bij een verwantschapsonderzoek
wordt een grote groep mensen opgeroepen om DNA
materiaal af te staan, bijvoorbeeld alle mannen die in een
straal van 30 kilometer van het delict wonen. Het afstaan
gebeurt vrijwillig en de personen die worden opgeroepen
zijn geen verdachten. Door dit onderzoek kan vastgesteld
worden of er verwantschap bestaat tussen de persoon
die DNA afstaat en het DNA dat op de plaats delict is
gevonden, met als doel een kleinere groep van potentiële
verdachten.
Wat gebeurt er met het afgenomen DNA van een
veroordeelde?
Het DNA-profiel wordt opgeslagen in de DNA-bank
van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het
DNA-profiel blijft afhankelijk van de ernst van het
misdrijf twintig of dertig jaar bewaard. Deze DNA-bank
wordt geraadpleegd op het moment dat een misdrijf
gepleegd is waarbij er DNA van de mogelijke dader is
gevonden op het plaats delict. Ook kan het nieuwe DNA-profiel
worden gebruikt om te zien of eerder gepleegde
misdrijven waar DNA van een verdachte is gevonden
overeenkomt. Hierdoor is bijvoorbeeld in 2014 de
Utrechtse Serieverkrachter gevonden nadat hij zijn DNA
moest afstaan omdat hij een lokfiets van de politie had
gestolen.
Als mijn DNA gevonden is, volgt dan automatisch
veroordeling?
Omdat een volledig DNA-profiel bijna uniek is (3) wordt
DNA-bewijs over het algemeen gezien als ‘hard’ bewijs.
Is dat terecht? Om die vraag te kunnen beantwoorden
is het belangrijk om te beseffen dat DNA-materiaal
op plaatsen kan komen waar de persoon van wie het
materiaal afkomstig is, nooit geweest is. Illustratief is
het voorbeeld van de zwerver Lukis Anderson, die in
Californië verdachte was van een moord begaan tijdens
een inbraak. (4) Het DNA materiaal van Anderson zat
namelijk onder de nagels van het slachtoffer. Hoewel er
verder niets wees op Anderson als mogelijke dader werd
hij op grond van zijn DNA-materiaal toch in hechtenis
genomen. Omdat Anderson de nacht van de moord
wegens dronkenschap was opgenomen in een ziekenhuis
is verder onderzoek gedaan. Na enig speurwerk bleek
dat de ambulancebroeders die Anderson eerder die
avond naar het ziekenhuis brachten ook op de plaats
delict van de moord hebben gewerkt. Vermoed wordt
dat het DNA-materiaal van Anderson via de band van de
bloeddrukmeter onder de vingernagels van het slachtoffer
terecht is gekomen.
Een tweede aspect dat betrekking heeft op de hardheid van DNA-bewijs is de zogenaamde prosecutor’s
fallacy, waarbij een redeneerfout gemaakt is in de
kansberekening. (5) Neem het volgende voorbeeld: er is een
moord gepleegd in een metrostation en op het slachtoffer
wordt een onvolledig DNA-profiel gevonden. Op basis
van videobeelden is ingeschat wanneer de moord heeft
plaatsgevonden. Aan 1000 mensen die op dat tijdstip in
het metrostation aanwezig waren werd gevraagd DNA af
te staan. Het blijkt dat het DNA-profiel van meneer X
een match oplevert. De eerste genoemde stelling uit het
deskundigenbericht is: “De kans dat het DNA profiel van
een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met dit
profiel is 1 op de 1000”. De fout die bij de prosecutor’s
fallacy wordt gemaakt is de volgende (6): “De kans dat
iemand anders dan meneer X het DNA-profiel heeft
achtergelaten is één op de 1000, dus 0,1%”. Hieruit volgt
dan: “De kans dan meneer X zijn DNA-profiel heeft
achtergelaten is dus 100% - 0,1% = 99,9%”. Maar deze
uitspraak kan alleen gedaan worden als bekend is wat
het totaal aantal bezoekers van het metrostation was op
het tijdstip van de moord. Stel dat er in het tijdsvenster van de moord 5000 personen in het metrostation zijn geweest. Er zijn dan 4000 personen waarvan het DNA-profiel
niet is afgenomen. Dat betekent dat er dus nog
vier andere personen met een overeenkomstig DNA-profiel
gevonden kunnen worden. De kans dat het
DNA-profiel van meneer X is, is dus niet 99,9% maar
slechts één op de vijf. Kortom, enkel de aanwezigheid
van een overeenkomstig DNA-profiel zou niet tot een
veroordeling mogen leiden, een grondige analyse van
de omstandigheden en het deskundigenrapport -waarin
onder andere de kansberekening is uitgewerkt- is vereist.
Welke successen zijn recentelijk geboekt met DNA?
Een recente zaak is de eerder genoemde moord op de 11-jarige Nicky Verstappen in 1989. De jacht op de
vermeende dader (Jos B.) werd gretig door de media
verslagen. Een grootschalig verwantschapsonderzoek
begin dit jaar leverde een match op met twee verwanten
van Jos B. Omdat hij ook als vermist was opgegeven, is
zijn DNA-materiaal van zijn tandenborstel afgenomen.
De voorstanders van het grootschalig afnemen van DNA-materiaal
lezen hierin hun gelijk. Maar is het DNA-materiaal
daadwerkelijk onmisbaar geweest? Jos de B. is
namelijk drie uur nadat het jongetje gevonden is op de
fiets door de marechaussee nabij de plaats delict staande
gehouden. Later, in 2001, is hij nog twee keer als getuige
gehoord.
In de moord op Marianne Vaatstra, gepleegd in 1999, is
in 2012 ook succes geboekt met DNA-onderzoek. Nadat
jarenlang regulier recherchewerk niets opleverde, kon
door wetsverruiming een DNA-verwantschapsonderzoek
opgezet worden. In dit onderzoek heeft de verdachte
Jasper S. - een veehouder die vlakbij de plaats delict
woonde - zijn DNA-profiel vrijwillig afgestaan, en liep
daardoor snel tegen de lamp. De conclusie die destijds
veel gehoord werd is dat deze moord snel opgelost zou
zijn als er een nationale DNA-databank zou bestaan.(7)
Conclusie: Een DNA-databank heeft nut, invoeren dan maar?
Het strafrecht heeft naast een vergeldend effect ook een preventief effect. Niet alleen omdat een dader van een
delict kan worden opgesloten, en dus niet in staat is om
een ander delict te plegen, maar ook omdat een potentiële
dader door de potentiële straf afziet van het plegen van
een misdrijf.
Eenzelfde preventie kan uitgaan van een nationale
DNA-databank: als je weet dat de pakkans aanmerkelijk
toeneemt omdat je profiel in de DNA-databank zit, weeg
je wellicht eerder af om het misdrijf niet plegen. Het nut
van een nationale DNA-bank is aangetoond, maar nut is
niet hetzelfde als een noodzaak. Een nationale databank
past eerder in een totalitair regime waarbij iedere burger
als potentiële vijand wordt beschouwd. Het lijkt mij
bijzonder onaangenaam om door de politie van mijn
bed gelicht te worden omdat mijn DNA-profiel op het
slachtoffer van een misdrijf is gevonden, bijvoorbeeld
omdat ik eerder naast die persoon in de trein zat. Hopelijk
zal mijn onschuld snel vast komen te staan, maar de
psychische shock van de arrestatie, het sociale effect (de
buren kunnen denken: “waar rook is, is vuur”) en het
economische effect (advocaatkosten, eventueel ontslag
omdat ik een paar dagen niet kan komen werken) wegen
zwaar.
Een geïmplanteerde chip, waarmee de overheid ieder
moment van de dag kan zien waar ik ben, of waar ik ben
geweest, is ook nuttig bij het oplossen en voorkomen van
misdrijven, een agent of informant op iedere hoek van
de straat, ook. Maar net als een DNA-databank zijn het
flagrante schendingen van het recht op een persoonlijke
levenssfeer (artikel 6 EVRM) en de onaantastbaarheid
van het lichaam (artikel 11 Grondwet). En het grondrecht
om niet aan de veroordeling van jezelf of je naasten
mee te werken verwordt hiermee een wassen neus.
Naast fundamentele bezwaren zijn er ook een aantal
praktische bezwaren te bedenken tegen een nationale
DNA-databank. Zo is er nu al een achterstand bij het
afnemen van DNA-profielen van verdachten. (8) En hoe
voorkom je misbruik van de DNA-profielen? En hoe gaat
de overheid om met de enorme kosten die die project met
zich meebrengt, niet alleen om alle profielen af te nemen
en te verwerken, maar ook om de toegenomen aantallen
(foutieve) verdachten te verhoren?
Minister Grapperhaus, discussie is prima, maar neem een
standpunt in waarmee onze staat niet (verder) afglijdt
naar een totalitair regime en verdedig dat met verve!