Vrijheden en verboden: het schadebeginsel en het blasfemieverbod - Winnaar van de Katadreuffe Wisselbokaal 2018

Geschreven door Gerhard Poolman op 15-05-2018

Voor het eerstejaars bachelorvak Grondslagen van het Recht dienden studenten drie schrijfopdrachten te maken. De eerste schrijfopdracht betrof het schrijven van een inleiding over het rechtsfilosofische onderwerp ‘natuurrecht, cultuurrecht en positief recht’; voor de tweede schrijfopdracht moesten studenten een middendeel schrijven over het privaatrechtelijk onderwerp ‘belofte maakt schuld’; voor de derde schrijfopdracht, ten slotte, dienden studenten een inleiding, middendeel en conclusie te schrijven over het staatsrechtelijke onderwerp ‘de vrijheid van meningsuiting versus blasfemie’. De docenten hadden de taak om uit hun werkgroepen telkens de beste van deze derde schrijfopdracht te selecteren en deze voor te dragen voor de Katadreuffe Wisselbokaal. Dit resulteerde uiteindelijk in tweeëntwintig schrijfopdrachten waaruit de afdeling Encyclopedie de beste acht heeft gekozen. Deze acht zijn vervolgens overgedragen aan de opleidingsdirecteur Chris de Kruif die hieruit op haar beurt een top drie heeft samengesteld. Het juridisch betoog van de uiteindelijke winnaar, Gerhard Poolman, staat hieronder afgedrukt. Tijdens de opening van het facultaire jaar 2017-2018 zullen de nummers twee (Seung Ri Verstraete) en drie (Ward Strengers) een eervolle vermelding ontvangen en de winnaar de Katadreuffe Wisselbokaal en een cadeau.

Inleiding door: Gelijn Molier, Universitair Hoofddocent afdeling Encyclopedie
 

Inleiding
De overheid heft belastingen en beperkt de maximumsnelheden voor auto’s. Maar onder welke voorwaarden mag de overheid ingrijpen in de levens van autonome burgers? Volgens dé grondlegger van het liberalisme, John Stuart Mill, is daar maar één reden toe, die hij verwoordde in zijn schadebeginsel.[1] De vrijheid van de een houdt op waar de vrijheid van de ander begint. Een individu heeft het recht te doen wat hij wil, zolang hij anderen geen schade berokkent. Vervolgens betoogt Mill dat iedereen het recht heeft over elk onderwerp op elke manier zijn mening te verkondigen.[2]

Mill zou dan ook verontwaardigd zijn als er blasfemieverboden uitgevaardigd zouden worden. Blasfemieverboden zijn namelijk wetten die godslasterlijke uitingen verbieden en dus de vrijheid van meningsuiting inperken. Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht bevatte van 1932 tot 2004 een blasfemieverbod.[3] In totaal zijn negen mensen op basis van dit artikel veroordeeld.[4] Toen in 2004 het blasfemieverbod afgeschaft werd, konden alle liberalen zich verheugen. Tenminste, dat zou je denken. De feiten spreken dit tegen, want maar liefst zeven senatoren van de liberale VVD stemden tegen de afschaffing van dit blasfemieverbod. En dat terwijl de VVD bij uitstek en van origine de liberale partij van Nederland is.    

De vraag die zich voordoet is: hoe verhoudt het standpunt van de liberale VVD’ers uit de Senaat die tegen het blasfemieverbod stemden zich tot het schadebeginsel van de liberaal Mill? Om een antwoord te formuleren op deze probleemstelling bespreek ik allereerst wat het Nederlandse blasfemieverbod precies inhield. Ten tweede bespreek ik waarom deze wet werd afgeschaft. Wat de houding van de VVD-senatoren in dezen was, bespreek ik ten derde. Als laatste bepaal ik wat het schadebeginsel van Mill inhoudt voor de vrijheid van meningsuiting. In de conclusie geef ik op basis van deze elementen het antwoord op de probleemstelling.  

Blasfemieverbod
In 1932 trad het door de minister van Justitie Donner begeerde blasfemieverbod in werking. De aanleiding daartoe waren publicaties in communistische bladen waarmee de ‘’religieuze gevoelens’’ van anderen gekrenkt werden. Als minister en christen wilde Donner acteren tegen deze ‘’uitbraakselen van de hel‘’.[5]       

Het resultaat van zijn inspanning was het blasfemieverbod in het Wetboek van Strafrecht. De kern van deze wet was het strafbaar stellen van godslastering. Het kenmerk van godslastering is het smalend spreken over de persoon van God.6 Alleen die uitlatingen die de religieuze gevoelens van mensen krenkten, werden strafbaar.  

Een van de meest spraakmakende zaken met betrekking tot het blasfemieverbod is het Ezel-proces.[7] In dit arrest werd de precieze betekenis en scope van het blasfemieverbod duidelijk. De Hoge Raad oordeelde dat personen die op basis van dit artikel veroordeeld worden op zijn minst de intentie moeten hebben gehad om zich godslasterlijk uit te laten.[8] Na deze uitspraak werd het blasfemieverbod een dode letter.[9]     

Afschaffing
In november 2004 werd Theo van Gogh vermoord door de jihadist Mohammed Bouyeri, omdat Van Gogh de profeet Mohammed had ‘beledigd’.[10] Deze religieus gemotiveerde moord leidde in Nederland tot een hernieuwd debat over de blasfemieverboden. Enkele weken na deze moord diende bijvoorbeeld het parlement een motie in, waarin het kabinet verzocht werd om de blasfemiewet te heroverwegen.[11] Terwijl deze motie in 2004 werd afgewezen, dienden drie Tweede Kamerleden in 2009 een initiatiefwetsvoorstel in dat het blasfemieverbod zou moeten afschaffen.  

De indieners droegen drie argumenten aan waarom deze wet moest worden afgeschaft. Allereerst benadrukten de Kamerleden dat de botsing der argumenten het debat verbreedt en verdiept. Ten tweede werd het gelijkheidsargument genoemd. Gelovigen mogen niet bevoordeeld worden ten opzicht van niet-gelovigen. Ten derde vonden de initiatiefwetvoorstellers dat het publieke en politieke debat genoeg middelen aandraagt om beledigende opmerkingen aan te pakken.  

Na debatten in de Tweede Kamer werd het wetsvoorstel om het blasfemieverbod af te schaffen met een meerderheid aangenomen. Alleen de drie christelijke partijen (CDA, CU en SGP) waren tegen de afschaffing. Na de stemming in de Tweede Kamer, ging het wetsvoorstel naar de Senaat. Bij dit wetsvoorstel stemden alle christelijke partijen tegen het wetsvoorstel. Alle andere partijen stemden voor het wetsvoorstel, met uitzondering van de zeven VVD’ers. De wet werd dus aangenomen en het blasfemieverbod was in 2014 afgeschaft.[12]  

VVD-senatoren
Zeven senatoren van de VVD-fractie uit de Senaat waren dus tegen de afschaffing. Wat waren hun redenen daartoe? In de Kamer werd tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel het woord gevoerd door Heleen Dupuis. Ik zal haar woorden als het uitgangspunt van de zeven VVD-senatoren nemen.  

Dupuis ziet zichzelf in dezen als een liberaal pur sang. De ethicus Dupuis vindt John Stuart Mill een belangrijk denker, ook als het gaat om de onwenselijkheid van de onderdrukking van het individu.[13] Ook in haar speech tijdens de behandeling van het wetsvoorstel neemt ze de woorden verlichting en liberalisme in haar mond.[14] En juist omdat ze liberaal is, is ze tegen de afschaffing van het blasfemieverbod.  

Haar belangrijkste bezwaar tegen de afschaffing was gelegen in het beginsel van vrijheid van godsdienst. De vrijheid van godsdienst houdt in dat de Staat de individuen ruimte moet bieden voor het beleven van hun godsdienst. De vrijheid van godsdienst heeft echter ook horizontale werking: burgers onderling moeten vrijheid van godsdienst respecteren. In  navolging van de Raad van State [15] ziet Dupuis dat het afschaffen van het blasfemieverbod de godsdienstvrijheid kan aantasten. Om die reden dient het blasfemieverbod niet afgeschaft te worden.  

Schadebeginsel
Mill heeft zich in zijn boek On Liberty tot doel gesteld een principe te ontwikkelen dat het ingrijpen van de samenleving in het leven van de enkeling regelt.[16] Hij komt tot het schadebeginsel: slechts als iemand iets doet wat de ander schaadt, is er een ‘’onmiddellijke reden’’ om hem te straffen door de wet.[17]       

Volgens Mill is er een sfeer van de menselijke vrijheid die onvervreemdbaar is. Die sfeer valt uiteen in drie terreinen. Het eerste terrein is de vrijheid van geweten. Dit impliceert ook de vrijheid om die opvatting ter berde te brengen. In de praktijk zijn deze onlosmakelijk aan elkaar verbonden.  

Mill werkt dit punt uit in het vervolg van zijn betoog. Volgens hem heeft de mens de vrijheid ‘om, als punt van ethische overtuiging, elke leerstelling te belijden en te bespreken, hoe immoreel men die ook mag vinden’.[18] Mag dat dan ook als nagenoeg iedereen vindt dat die mening moreel verwerpelijk is? Ja, zelfs als de ‘gehele mensheid met één uitzondering dezelfde mening had, terwijl die ene persoon een tegengestelde opvatting koesterde’, zou de meerderheid die ene persoon niet de mond mogen snoeren.[19]     

Is de vrijheid van meningsuiting dan absoluut bij Mill? Middels het schadebeginsel moet deze vraag negatief beantwoord worden. De mensen hebben niet de vrijheid om op te roepen tot of het dreigen met fysiek geweld. Mentale schade valt niet onder de noemer van schade in het schadebeginsel.[20]       

Conclusie
Middels het blasfemieverbod van 1932 werd het verboden om religieuze gevoelens te kwetsen. Na de moord van Van Gogh in 2004 kwam het verbod opnieuw onder druk te staan. Ondanks de tegenstand van de VVD-senatoren en de christelijke partijen, culmineerde dit in de afschaffing van het blasfemieverbod in 2014. De zeven VVD-senatoren waren tegen de afschaffing omdat ze vreesden dat de afschaffing van het blasfemieverbod de vrijheid van godsdienst zou inperken. Mill betoogde echter in zijn On Liberty dat de vrijheid van meningsuiting bijna absoluut is. Alleen het oproepen tot of dreigen met fysiek geweld is daar een uitzondering op. Het kwetsen van religieuze gevoelens valt dus niet onder de uitzondering. De houding van de liberale VVD-senatoren in dezen was dus niet klassiek-liberaal en druiste tegen de leer van de grondlegger van het liberalisme in.    

Dit artikel is eerder verschenen in NOVUM mei 2018.

[1]. In On Liberty bespreekt Mill niet alleen de redenen waarom de overheid in mag grijpen in het leven van mensen, maar ook onder welke voorwaarden de community of de samenleving dit mag doen. In dit stuk beperk ik me slechts tot het ingrijpen van de overheid in het leven van mensen. [2]. J.S. Mill, Over vrijheid (vertaling: W. E. Krul, inleiding: F. L. van Holthoon). Boom Klassiek, 1978, p. 59. [3]. art. 147 Sr, art. 147a Sr en art. 429bis Sr. [4]. M. Op de Woerd, ‘Wat is God? Wat is smalend?’, Trouw, 16 april 2013. [5]. P. Cliteur and T. Herrenberg (eds.), The Fall and Rise of Blasphemy Law, Leiden: Leiden University Press 2016, p. 74. [6]. Cliteur & Herrenberg 2016,  p. 78. [7]. HR 02-04-1968, ECLI:NL:PHR:1968:AB3494 (Het Ezel-proces). 8. Cliteur & Herrenberg 2016,p. 88. [9]. Cliteur & Herrenberg 2016, p. 89. [10]. Cliteur & Herrenberg 2016,  p. 99. 11. Cliteur & Herrenberg 2016, p. 106. [12]. Zie voor de internationale ontwikkelingen op het gebied van blasfemieverboden: J. Doomen en M. Van Schaik, ‘Blasfemie in de huidige context’, Netherlands Journal of Legal Philosophy (44) 2015. [13]. H. Dupuis, ‘Liberalisme is niet kil of koud’, zaanstad.vvd.nl, augustus 2012; Rinus van Warven, ‘Interview met senator Heleen Dupuis’, vrijmetselarijdenhaag.nl, 31 mei 2014. [14]. Kamerstukken I 2013/2014, 32 203, 12, p. 44 – 46. [15]. Kamerstukken II 2009/2010, 32 203, nr 4. [16]. Mill 1978, p. 44 – 46. [17]. Mill 1978, p. 59. [18]. Mill 1978,  p. 59. [19]. Mill 1978,  p. 53. [20]. Floris van den Berg, ‘John Stuart Mill, Over vrijheid’, humanistischecanon.nl.

Terug naar nieuwsoverzicht