Sinds enkele weken ligt het er dan, na zeven
maanden gesoebat: het regeerakkoord. De fracties van de regeringspartijen
hebben er mee ingestemd. De ministersploeg en de staatssecretarissen zijn
uitgezocht en het nieuwe kabinet is aan de slag gegaan. Het journaille heeft,
zoals gewoonlijk, alleen wat krenten uit de pap van het regeerakkoord gepikt,
waarvan men denkt dat ze voor wat ophef kunnen zorgen. Her en der klinkt er wat
gebrom, bijvoorbeeld over de afschaffing van de dividendbelasting maar verder
gaat alles zijn gewone gangetje.
Maar is dat gewone
gangetje wel zo gewoon? We denken dat het zo moet en niet anders kan. Het is
een vanzelfsprekendheid geworden. Als je echter even nadenkt over waar we mee
bezig zijn, dan verandert de vanzelfsprekendheid in een enormiteit.
Ik loop de
verkiezingen van 15 maart jongstleden even met U na. De uitslag was VVD 33
zetels, PVV 20, D66 en CDA 19, Groen Links en SP 14, PvdA 9, CU en PvdD 5,
50Plus 4, SGP en Denk 3, FvD 2. De tijd dat CDA en PvdA het parlement
domineerden, met de VVD als derde, wat kleinere partij, ligt definitief achter
ons.
Destijds was
coalitievorming relatief gemakkelijk: of CDA-PvdA, of CDA-VVD, of PvdA-VVD. Dat
waren de basisopties. Waar je dan een beetje op kon variëren, als bijvoorbeeld
D66 weer eens een periode van electorale bloei meemaakte. Nu ligt het een stuk
moeilijker. Geen enkel tweepartijen kabinet kan meer rekenen op een meerderheid
in de kamer. Maar ook drie partijen zijn onvoldoende geworden. Er zijn dus maar
liefst vier verschillende partijen nodig om een meerderheidskabinet te vormen.
Dat is op zich al niet bevorderlijk voor de stabiliteit.
Coalitieregeringen
zijn altijd wat onstabiel, omdat één van de partijen altijd kan zeggen ‘Wij
stoppen ermee’. Maar compromissen sluiten tussen vier partijen is oneindig veel
moeilijker dan tussen twee. Heb je twee partijen dan is er steeds maar één
compromis nodig. Zijn het er vier (A, B, C, D) dan moeten zes combinaties het
eens worden: A met B, A met C, A met D, B met C, B met D en C met D. Ga er maar
aanstaan!
En alsof dat nog
niet genoeg is, deze verkiezingsuitslag maakt het ook nog eens praktisch
onmogelijk een meerderheidskabinet te formeren met vier (of meer) partijen die in
grote lijnen op de meeste punten inhoudelijk bij elkaar in de buurt zitten. Alle
linkse partijen tezamen—zelfs als we uitgaan van de meest ruimhartige definitie
van ‘links’—komen slechts uit op 66 zetels (D66, GL, SP, PvdA, CU, PvdD). Een
links meerderheidskabinet zat er dus sowieso niet in. En een rechts
meerderheidskabinet? Theoretisch was dat mogelijk geweest: VVD, PVV, CDA, SGP
en FvD. Maar de PVV ligt niet lekker en de FvD is een volstrekte nieuwkomer.
Bovendien zouden dan maar liefst 5 partijen deelnemen en ook dan zouden die nog
maar een meerderheid van twee zetels in de kamer hebben. Geen veelbelovend
scenario dus.
Dus blijft, althans
logisch gesproken, alleen de optie over van een kabinet van vier partijen,
waarbij tenminste één partij zou moeten aansluiten die inhoudelijk op een
volstrekt ander spoor zit dan één of meer van de andere. Dus ofwel (1) VVD,
D66, CDA, GL, ofwel (2) VVD, D66, CDA, CU. Een verstandig mens kon daarvan
echter, nog op de avond van de verkiezingen, meteen wel zeggen dat dit logisch
gesproken wel opties zijn, maar politiek gesproken niet. Politiek zijn beide
combinaties tegen de wind in pissen. In combinatie 1 zijn de inhoudelijke
verschillen tussen VVD en CDA enerzijds en GL anderzijds te groot. In combinatie
2 zijn dat vooral de verschillen tussen VVD en D66 aan de ene kant en CU aan de
andere. En van die twee combinaties is de 2e de slechtste, want zo’n kabinet kan
ook nog eens maar op twee zetels meerderheid in de kamer rekenen.
Je zou verwachten
dat onze politici dat ook wel begrepen. Maar nee hoor, men zet doodleuk in op
een kabinet van VVD, D66, CDA en GL. En als de besprekingen strandden, haalt
men er nog maar weer eens een andere ‘informateur’ bij en probeert het nog een
keer. Net alsof een informateur, hoe geslepen hij of zij ook is, iets aan de
basale politieke werkelijkheid kan veranderen. Als na weken en weken—oh,
verrassing—het evidente bewaarheid wordt en iedereen toegeeft dat dit kabinet
er niet in zit, wat is dan het volgende wat men gaat proberen?
U weet het
uiteraard: combinatie 2, een kabinet van VVD, D66, CDA en CU. Die combinatie is
politiek net zo onmogelijk als de eerste combinatie. De CU is in materieel
opzicht (economie, staatstaken, defensie etc.) een linkse partij, wier
opvattingen haaks staan op die van met name de VVD, maar in iets mindere mate
ook van het CDA. In immaterieel opzicht (gezin, abortus, voltooid leven,
waarden en normen etc.) is de CU een rechtse partij, wier opvattingen vooral
haaks staan op die van D66, maar in iets mindere mate eveneens die van de VVD.
Daar komt nog eens bij dat de coalitie, zoals gezegd, maar 76 zetels heeft in
de kamer. Twee ‘loyalisten’, twee Gesinnungsethiker die zeggen ‘Hier sta
ik, ik kan niet anders’, zijn genoeg om aan die meerderheid een einde te maken.
En het is een combinatie van vier partijen; men moet het dus steeds op zes
verschillende manieren eens worden. Dat kan niet. Dat lukt niet. Niemand kan
ijzer met handen breken.
Toch is het er van
gekomen. De huwelijksakte—het regeerakkoord—is een paar weken geleden door alle
betrokkenen getekend. De vraag is natuurlijk wel: hoe stabiel zal dit huwelijk
blijken te zijn? Hoe gelukkig de huwelijkspartners met elkaar? Ik verbeeld me
niet dat ik de toekomst perfect kan voorspellen, maar iets zegt me dat dit
huwelijk snel op een scheiding zal uitlopen. Je moet wel masochist zijn om dit
vol te houden. Nou kun je van politici veel zeggen, maar niet dat ze
masochistische neigingen hebben!
Zoals dat altijd gaat met huwelijken waarbij de
partners eigenlijk niet van elkaar houden: ze trouwen niet in gemeenschap van
goederen, maar op huwelijkse voorwaarden. Hoe minder je
van elkaar houdt, des te langer de lijst van voorwaarden. Zo ook hier: een
regeerakkoord van maar liefst zeventig dicht bedrukte kantjes. Er groot deel van
de tekst bestaat uit politiek correcte clichés van het type ‘Ik hou van jou en
ik blijf je trouw’. Een paar voorbeelden: ‘Als het erop aankomt, lossen we in
Nederland problemen samen op’; ‘we staan pal voor het Nederland van vrijheden,
democratie, rechtsstaat en internationale oriëntatie’; ‘voor een weerbare
rechtsstaat is het belangrijk om mee te gaan met ontwikkelingen in de
samenleving en de technologie’. En zo voorts. Al die clichés kun je gevoeglijk overslaan.
Ze betekenen niks.
Waar je naar zoekt,
zijn natuurlijk de precieze bepalingen, waarin staat wat het kabinet nu echt
gaat doen de komende jaren. En met name wat de CU voor buit heeft
binnengehaald. Want als die buit niet substantieel is, wat heeft de CU dan in
‘s hemelsnaam te zoeken in dit overwegend goddeloze kabinet? Neem nu het D66
stokpaardje ‘voltooid leven’ e.d., een gruwel in CU-ogen. Wat staat er in het
regeerakkoord: ‘In samenspraak met de Kamer, met behoud van ieders eigen
positie en verantwoordelijkheid, zal het kabinet een brede discussie
faciliteren over het waardig ouder worden, de reikwijdte en toepassing van de
huidige euthanasiewetgeving en het onderwerp voltooid leven. Met de uitkomsten
van het genoemde onderzoek zal het kabinet bezien wat het te doen staat en kan
de Kamer zelfstandig besluiten over initiatiefwetgeving.’ Daar kunnen Gert-Jan
Segers cum suis toch niet blij mee zijn?
In het algemeen kun je zeggen dat er in het
regeerakkoord inhoudelijk niets hards en concreets staat, behalve hoeveel miljoenen
euro’s ergens voor worden uitgetrokken. Het zijn allemaal
abstract geformuleerde beleidsvoornemens, die fraai klinken en waar iedereen het
mee eens kan zijn, zolang het maar abstract blijft. Maar toekomstig politiek
conflict, waarbij het gaat om de concrete uitleg van die voornemens, sluiten
die allerminst uit. Integendeel. De vaagheid van de formuleringen in het
regeerakkoord garandeert dergelijke conflicten op een later tijdstip. Ik geef
het kabinet maximaal een jaar. Het meest waarschijnlijk is dat de CU er op enig
moment, moe getreden, uitstapt. Sadder
en hopelijk een beetje wiser.
Kan het ook anders?
Jazeker! Maar alleen als we het dogma loslaten dat de regering de
onvoorwaardelijke steun van de meerderheid in het parlement moet hebben. Een
minderheidskabinet (in casus van VVD, D66 en CDA) is ook mooi. Sterker nog,
zo’n kabinet is veel mooier. Zo’n coalitie is om te beginnen veel stabieler,
omdat er minder partijen bij betrokken zijn, die ook nog eens inhoudelijk
dichter bij elkaar staan. Om in de kamer een meerderheid voor enig voornemen te
krijgen, kan de regering dan weer eens bij deze, dan weer eens bij gene partij
aankloppen. Een minderheidskabinet geeft haar dus ook meer inhoudelijke
bewegingsruimte. Maar het voornaamste is dat bij zo’n minderheidsregering het
parlement opeens weer zeggenschap krijgt en de regering daadwerkelijk tegenspel
kan bieden en kan controleren. Zoals het nu gaat, is de volksvertegenwoordiging
en dus het volk volledig buitenspel gezet. Een kleine partijelite regeert op
oligarchische wijze de natie, zonder enige controle of tegenwicht vanuit de
kamer. Want de meerderheid in die kamer is immers volstrekt afhankelijk van die
elite en gehoorzaamt haar onderdanig, waardoor het systeem ook nog eens trekken
krijgt van een tirannie van de meerderheid. Dit alles staat haaks op de
beginselen van de democratie en de rechtsstaat. Twee zaken die het kabinet
blijkens het regeerakkoord na aan het hart liggen. Maar ja, het papier is
geduldig. De werkelijkheid, daar gaat het om. En die is veel weerbarstiger.
Verschenen in het NOVUM decembernummer.