Academische vrijheid

Geschreven door Andreas Kinneging op 17-08-2022

De academische vrijheid, wat is dat eigenlijk? En waar dient ze toe? Is ze belangrijk? En wordt ze inderdaad bedreigd, zoals wel wordt beweerd, door onder andere het om zich heen grijpende woke gedachtengoed? Dat zijn de vragen die ik in het navolgende zal bespreken.

Ik begin met een definitie: academische vrijheid is de vrijheid van de hoogleraar zelf te bepalen wat en hoe hij doceert en waarnaar en op welke wijze hij onderzoek doet. Niemand mag hem daarbij beperkingen opleggen, laat staan bepalen wat en hoe hij doceert en onderzoek doet. Om te beginnen de staat niet, maar ook zijn eigen werkgever, de universiteit waaraan hij verbonden is, mag dat niet. Dat is de kern van de idee van de academische vrijheid.

Ik besef dat deze definitie veel vragen oproept en haast mij mij nader te verklaren. Ik begin met het wát van de academische vrijheid en vervolg dan met het wáárom ervan.

Ik sprak van de academische vrijheid van de hoogleraar. Dat roept de vraag op hoe het dan zit met de academische vrijheid van de wetenschappelijk medewerkers. Hebben zij niet evenzeer academische vrijheid? Niet op dezelfde wijze als de hoogleraar. Deze laatste is verantwoordelijk voor een bepaald vakgebied. Hij behoort en wordt geacht op dat vakgebied een autoriteit te zijn, en ja, zelfs te behoren tot de grootste autoriteiten van het land. Dat impliceert dat hij ook het beste weet wat en hoe er moet worden gedoceerd en onderzoek moet worden gedaan. Daarom dient de inrichting van onderwijs en onderzoek aan hem te worden overgelaten. Alle wetenschappelijk medewerkers die onder zijn gezag vallen, maken deel uit van het team van de hoogleraar en dienen hem dus, zowel op onderzoeksterrein als wat betreft het onderwijs te volgen. Dat wil echter niet zeggen dat een hoogleraar zijn academische staf tot zijn slaafjes zou moeten reduceren. Een verstandig hoogleraar doet er goed aan zijn medewerkers ook zo veel mogelijk academische vrijheid te geven en hen, binnen de grenzen van wat mogelijk is, gegeven de gezamenlijke onderwijs- en onderzoekstaken, inhoud en methode van hun onderwijs en onderzoek zelf te laten bepalen. Een persoonlijke herinnering wat dat betreft: toen ik in 1990 begon als wetenschappelijk medewerker zei de hoogleraar waar ik onder viel tegen me: ‘Je moet twee vakken geven. Maak maar een opzet. Je mag zelf kiezen waarover ze gaan’.

Maar wat nu als een hoogleraar in het burgerlijk recht besluit om zijn colleges en of zijn onderzoek te wijden aan de moderne natuurlijke of aan oud-Grieks? Gaat de academische vrijheid zo ver dat een universiteitsbestuur — of de staat — zelfs dan niet mag ingrijpen? Het is natuurlijk een vergezocht voorbeeld, dat in de praktijk nooit voorkomt. Maar zelfs voor wat betreft dit voorbeeld is het antwoord: ja. De universiteit of wie ook mag niet ingrijpen. De reden is dat de hoogleraar altijd degene dient te zijn die bepaalt wat er aan onderzoek wordt gedaan en aan onderwijs wordt gegeven. Hij en niemand anders. Het kan in enkele gevallen voorkomen dat iemand van die vrijheid een slecht gebruik maakt, zoals in ons voorbeeld, maar het principe is zo belangrijk dat daaraan nimmer getornd mag worden.

De sluitsteen van het geheel is de arbeidsrechtelijke status van de hoogleraar. Deze dient een benoeming ‘voor het leven’ te krijgen, met een gegarandeerd salaris op een goed niveau. 

Tot zover het wát van de academische vrijheid. Dan nu het wáárom.

Als men het bovenstaande even tot zich door laat dringen, valt op hoe sterk het doet denken aan de rechtspositie van de rechter. Ook deze is voor het leven benoemd, met een goed salaris. Ook deze komt in volstrekte vrijheid tot een oordeel over de ‘zaken’ die aan hem zijn toegewezen. Niemand, maar dan ook niemand, mag zich met die oordeelsvorming bemoeien. De staat niet, maar ook andere rechters niet. Het komt wel eens voor dat een rechter vrij consistent merkwaardige uitspraken doet. Dat leidt echter niet tot zijn ontslag. Het enige wat mogelijk is in zo’n geval, is vernietiging van zijn oordeel in hoger beroep.

Waarom geven we de rechter zoveel vrijheid? Omdat we zijn onafhankelijkheid willen garanderen. Waarom willen we dat? Omdat we denken dat dat de beste manier is om een onpartijdige rechtspraak te waarborgen, gebaseerd op de daadwerkelijke feiten en de daadwerkelijke regels van het recht. En dat is op zijn beurt weer een zeer essentiële voorwaarde voor de sociale vrede in de samenleving.

Die onafhankelijkheid is van zo groot belang dat we bewust een rechtspositie voor hen hebben gecreëerd die het onmogelijk maakt hen aan te sturen. Als puntje bij paaltje komt is de verleiding voor alle belanghebbenden immers immens om het oordeel van de rechter in de gewenste richting bij te sturen. Maar als de rechter zijn oor laat hangen naar anderen is dat op termijn het einde van het vertrouwen in de rechterlijke macht en daarmee ook van de sociale vrede. Vandaar alle waarborgen voor zijn onafhankelijkheid.

Om daaraan geen afbreuk te doen, hebben we een systeem opgetuigd waarin ingrijpen, bijvoorbeeld door ontslag, onmogelijk is. We accepteren het, pour besoin de la cause, dat rechters soms misbruik zullen maken van die grote vrijheid, bijvoorbeeld wanneer ze zich niet goed voorbereiden, of zich door hun particuliere sympathieën en antipathieën laten leiden in plaats van door het recht.

Mutatis mutandis gelden dezelfde argumenten voor de hoogleraar. Zijn academische vrijheid is ook bedoeld om zijn onafhankelijkheid te garanderen. In dit geval is het doel echter niet zozeer zijn onpartijdigheid te waarborgen, als wel de waarheidsvinding en -verkondiging te bevorderen. Dat is namelijk zijn taak en de taak van de universiteit als geheel.

Waarheid is niet iets wat de mens per definitie en vanzelf bezit.

Alle ‘waarheden’ die we menen te kennen, zijn voorlopige waarheden, die allemaal door kritisch onderzoek kunnen worden gefalsificeerd en die iedere generatie weet voor zichzelf moet verificeren, om zich de kennis werkelijk eigen te maken. Vandaar dat nader onderzoek altijd noodzakelijk blijft, op alle terreinen. Vandaar ook het belang van kritische mensen die bereid en in staat zijn tegen de communis opinio in te gaan en met kracht van argumenten een heterodoxe visie op de werkelijkheid te verkondigen.

Zulk onderzoek en dergelijke verkondiging is alles behalve vanzelfsprekend. Plato’s gelijkenis van de Grot beoogt de lezer onder andere duidelijk te maken dat verreweg de meeste mensen het liefst vasthouden aan vertrouwde ‘waarheden’ en iedereen die iets anders te berde brengt voor gek verklaren. Zij kunnen volgens Plato alleen tot een beter inzicht worden gebracht, als ze tegen hun wil de Grot uitgesleurd worden. De boodschap van Andersens sprookje over de nieuwe kleren van de keizer is daaraan identiek. De meeste mensen laten zich, door onzekerheid en andere geestelijke belemmeringen, er gemakkelijk toe brengen met de massa mee te praten en haar ideeën te omarmen zonder erover nagedacht te hebben. Om de samenleving op het rechte spoor te houden — het spoor van de waarheid — zijn er mensen nodig zoals de jongen uit het sprookje die het wagen te zeggen dat de keizer helemaal geen kleren aan heeft.

De universiteit is bedoeld als een vrijplaats voor zulke types. Hoogleraren zijn idealiter allemaal zulke types (en wetenschappelijk medewerkers ook). De academische vrijheid is in de kern bedoeld om deze vrijmoedigheid te bevorderen en te waarborgen.

Is het belangrijk dat er zulke bolwerken van de academische vrijheid bestaan? Jazeker, zeer belangrijk. Er is niets waar de samenleving als geheel, evenals de individuele mens, meer behoefte aan heeft dan aan de waarheid, waar het ook over gaat. Wie niet weet hoe iets werkelijk in elkaar steekt, raakt altijd in meerdere of mindere mate het spoor bijster en verdwaalt. Denk maar aan de keizer uit het sprookje en allen die hem napraatten.

Dan de uitsmijter: wordt de academische vrijheid bedreigd? Dat kun je wel zeggen, ja. We zien aan alle universiteiten een sluipende hiërarchisering. Universiteits- en faculteitsbesturen bemoeien zich steeds meer met zowel onderzoek, als onderwijs. Een voorbeeld uit eigen ervaring. Tegenwoordig dient iedereen die aan de juridische faculteit in Leiden wil promoveren niet alleen het fiat te hebben van de begeleidende hoogleraar, maar ook van de zogenoemde ‘onderzoeksdirecteur’, lid van het faculteitsbestuur.

De hiërarchisering is een direct gevolg van de Wet Modernisering Universitair Bestuur (MUB), die in de jaren negentig is ingevoerd en een overreactie is op de ultra-democratische Wet Universitair Bestuur (WUB) uit de jaren zestig. De MUB ziet de universiteit foutievelijk als een soort bedrijf en brengt een bedrijfsmatige top-down structuur aan. Daarmee is het einde van de academische vrijheid ingeluid. Dat ze nog bestaat is louter te danken aan een culturele ‘time lag’: de universitaire bestuurders van vandaag voelen zich nog altijd genoodzaakt eer te betonen aan de academische vrijheid, ook al kennen ze het wat en waarom niet meer goed en vinden ze haar eigenlijk archaïsch. De enige manier om deze trend te keren is de MUB te vervangen door een wet op het universitair onderwijs waarin de hoogleraren weer de bepalende figuren zijn. Zoals ook vandaag de dag nog het geval is aan de privé-universiteiten van Cambridge en Oxford.

Een nog grotere bedreiging voor de academische vrijheid komt op dit moment echter van andere zijde, namelijk van een agressieve woke-ideologie, die een deel van de studenten, bestuurders en de media stevig in haar greep heeft. Deze ideologie meent dat het denken een reflectie is van iemands maatschappelijke positie, geslacht, huidskleur en wat dies meer zij. Daarom eist zij meer ‘diversiteit’, zowel wat betreft de academische staf, als wat betreft de inhoud van het curriculum.

Als deze ideologie dominant wordt is dat het einde van de universiteit. Deze is gebaseerd op de overtuiging dat het denken — in de hoogste, academische zin van het woord — geheel onafhankelijk moet en kan zijn van huidskleur, geslacht of wat dan ook aan niet-geestelijke kenmerken. Dit denken dient gericht te zijn op de waarheid. En die is altijd enkelvoudig. De waarheid is voor iedereen dezelfde. Het zoeken naar en verkondigen van de waarheid is de speciale taak van de universiteit. Dat wil zeggen van de mensen die daar als wetenschappers aangesteld zijn. Dit behoren de mensen te zijn die het best geëquipeerd zijn voor die taak: de meest intelligenten. Dat is het enige wat behoort te tellen. Al het andere is van nul en generlei betekenis.

Is het feit dat wetenschappers tot voor kort vooral blanke mannen waren een bewijs dat men discrimineerde en niet beoordeelde op intelligentie, maar op uiterlijke kenmerken? Ik geloof er niets van. Maar zelfs als het zo is, dan is dat reden om nu wel alleen op intelligentie te selecteren. Niet om nu weer op uiterlijke kenmerken te selecteren, maar dan andere.

Ter afsluiting een concreet voorbeeld, wederom uit eigen ervaring. Ik geef al decennia vakken over de Grote Denkers op het terrein van de politieke en rechtsfilosofie. Wie zijn dat? Ik noem er een paar: Plato, Aristoteles, Epicurus, Cicero, Seneca, Ambrosius, Augustinus, Abelardus, Aquino, Ockham, Luther, Calvijn, Machiavelli, Hobbes, Locke, etc. etc. Inderdaad, allemaal mannen en allemaal blank. Stel, dat we, gedwongen door woke, de lijst aanpassen, en naast een paar van de genoemden boeken van mensen met andere uiterlijke kenmerken zouden lezen. Zouden de studenten dan meer of minder leren? Zouden ze de wereld en de mens beter of minder goed leren doorgronden? Ik weet het wel: het zou een enorme achteruitgang betekenen, die de studenten van het rechte spoor afhelpt, het spoor van de waarheid. Want wat deze mannen daarover te berde hebben gebracht is ‘the best that has been thought and said’. Het is een gift voor de gehele mensheid. Die kunnen we maar beter in dankbaarheid aannemen.

Terug naar nieuwsoverzicht


Meer artikelen uit Column prof. Kinneging

Het tekort aan kinderen

Column prof. Kinneging

Lofzang op de markt

Column prof. Kinneging

Het huwelijk: een open norm?

Column prof. Kinneging

Classificatie en hokjesgeest

Column prof. Kinneging