Europese aansprakelijkheid van ratingbureaus bezien vanuit het internationale privaatrecht
Inleiding
Wie aan de kredietcrisis
uit 2008 denkt, zal ongetwijfeld ook aan ratingbureaus denken. Aan
ratingbureaus wordt immers verweten dat zij de kredietcrisis mede gefeliciteerd
hebben. [1]
Dit verwijt heeft onder meer geleid tot de vaststelling van de zogenaamde ‘
Credit Rating Agency 3 Regulation’ (“CRA
3”). Deze verordening introduceert
een rechtstreekse grondslag voor de buitencontractuele aansprakelijkheid voor
ratingbureaus. Het is echter de vraag of Nederlandse beleggers, die menen
gedupeerd te zijn door ratingbureaus, bij een Nederlandse rechter,
ratingbureaus aansprakelijk kunnen stellen op grond van de CRA 3. Zoals uit
deze blogpost zal blijken, heeft dit alles te maken met de regels van het
internationale privaatrecht (“IPR”). In deze blogpost wordt bezien
wanneer een Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om kennis te nemen van een
geschil inzake de aansprakelijkheid van ratingbureaus uit hoofde van de CRA 3.
Ratingbureaus
Ratingbureaus zijn
ondernemingen die de kredietwaardigheid van overheden, vennootschappen en/of
van financiële instrumenten beoordelen.[2]
Bij deze kredietbeoordelingen schatten ratingbureaus de kans in dat een
overheid of entiteit in algemene zin of met betrekking tot één (of meer)
financieel instrument(en) kan voldoen aan zijn betalingsverplichtingen op een
bepaald toekomstig moment.[3]
De kredietbeoordeling van ratingbureaus wordt vervolgens uitgedrukt in een rating.[4]
CRA 3
De CRA 3 introduceert in
art. 35bis CRA 3 een rechtstreekse grondslag voor buitencontractuele
aansprakelijkheid van ratingbureaus. Deze aansprakelijkheid geldt jegens
beleggers en uitgevende instellingen. De aansprakelijkheidsstelling van artikel
35bis CRA 3 luidt als volgt:
“Wanneer
een ratingbureau opzettelijk of met grove nalatigheid een in de lijst van
bijlage III opgenomen inbreuk heeft begaan die een impact heeft op een rating
mag een belegger of uitgevende instelling een vordering wegens alle aan hem
c.q. haar ten gevolge van die inbreuk toegebrachte schade tegen dat
ratingbureau instellen”.
Op grond van art. 35bis
lid 1 CRA 3 is voor de aansprakelijkheid van ratingbureaus dus vereist: (i) een
inbreuk door een ratingbureau zoals opgenomen in bijlage III, (ii) die een
impact heeft op een rating en (iii) welke inbreuk is begaan als gevolg van
opzet of grove nalatigheid.
In het hiernavolgende
wordt alleen ingegaan op de IPR-vraagstukken inzake de aansprakelijkstelling
van ratingbureaus onder de CRA 3.[5]
Eerst wordt nagegaan welke rechter bevoegd is om kennis te nemen van een
geschil inzake de aansprakelijkstelling van een ratingbureau onder de CRA 3.
Vervolgens wordt aandacht besteed aan de vraag aan de hand van welk materieel
recht een vordering uit hoofde van art. 35 bis CRA 3 moet steunen.
IPR
Aan de Nederlandse rechter
kan op grond van de EEX-Verordening[6]
dan wel het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (“Rv”) rechtsmacht
toekomen om kennis te nemen van een geschil inzake de aansprakelijkstelling van
ratingbureaus uit hoofde van de CRA 3.
EEXDe aansprakelijkheid van
ratingbureaus op basis van art. 35bis CRA 3 is te kwalificeren als een
buitencontractuele aansprakelijkheid. De Nederlandse rechter zal op grond van
art. 4 lid 1 EEX-Verordening bevoegd zijn om kennis te nemen van een geschil
inzake de aansprakelijkheid van een ratingbureau indien het ratingbureau haar
‘woonplaats’[7] heeft in
Nederland. Hiervan zal niet snel sprake zijn omdat de grootste drie
ratingbureaus hun woonplaats buiten de EU hebben.[8]
Daarnaast is de
Nederlandse rechter op grond van art. 7 lid 2 EEX-Verordening bevoegd indien
het ratingbureau haar woonplaats niet in Nederland heeft, maar wel in een
andere EEG-lidstaat en indien het schadebrengende feit, dat begaan is door het
ratingbureau, zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen in Nederland.[9]
Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt dat men onder de ‘plaats
waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ moet verstaan zowel de
plaats waar de schade is ingetreden (“Erfolgsort”) als de plaats van de
veroorzakende gebeurtenis (“Handlungsort”).[10]
Naar mijn mening zal niet
snel sprake zijn van het feit dat het Handlungsort in Nederland is. De
schadeveroorzakende handeling bij de aansprakelijkstelling van een ratingbureau
op basis van art. 35bis CRA 3 bevat immers een inbreuk door een ratingbureau
zoals opgenomen in bijlage III bij de CRA 3. Deze inbreuken bevatten doorgaans
handelingen die het gevolg zijn van een intern proces.[11]
Doordat de grootste ratingbureaus geen woonplaats hebben in Nederland zal de
veroorzakende gebeurtenis die heeft geleid tot een inbreuk zoals opgenomen in
bijlage III bij de CRA 3, niet in Nederland plaatsvinden.
De schade van een
gedupeerde belegger zal naar mijn mening wel in Nederland kunnen intreden. Een
belegger kan immers schade lijden indien een te hoge rating is gegeven aan een
tranche van obligaties die zijn uitgegeven in het kader van een securitisatie.[12]
Een lagere rating toegekend aan obligaties betekent immers een hoger
kredietrisico, waardoor de rente die een belegger van de uitgevende
instellingen had behoren te ontvangen ook hoger had moeten zijn. [13]
Indien deze obligaties worden gehouden in Nederland door bijvoorbeeld een
custodian, dan zal de schade van de belegger in Nederland zijn ingetreden.[14]
Rv
Indien het ratingbureau
geen woonplaats heeft in een EEG-lidstaat, dan kan de Nederlandse rechter op
grond van art. 6 sub e het Rv bevoegd zijn om kennis te nemen van een geschil
inzake de aansprakelijkheid van een ratingbureau. Hiervan zal sprake zijn
indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich kan
voordoen. Voor de uitleg van de uitdrukking dat ‘het schadebrengende feit zich
in Nederland heeft voorgedaan of zich kan voordoen, dient men volgens de
wetgever aansluiting te zoeken bij art. 7 lid 2 EEX-Verordening.[15]
De Nederlandse rechter zal dus op grond van het Rv bevoegd zijn om kennis te
nemen van de aansprakelijkheid van ratingbureaus indien het Erforlgsort dan wel
de Handlungsort in Nederland zijn. Zoals hiervoor uiteengezet, zal hiervan niet
snel sprake zijn.
Het toepasselijke recht
Indien vaststaat dat de
Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van een geschil inzake de
aansprakelijkheid van een ratingbureau uit hoofde van art. 35bis CRA 3, dan kan
deze rechter vaststellen aan de hand van welk materieel recht de vordering van
art. 35 bis CRA 3 moet steunen. Het toepasselijke recht dient men in dit
verband vast te stellen op basis van de Rome 2-Verordening[16]
(“Rome 2”) omdat een vordering
op basis van art. 35bis CRA 3 te kwalificeren is als een buitencontractuele
aansprakelijkheid. Artikel 4 lid 1 Rome 2 bepaalt in dit verband dat het recht
van toepassing is waar de schade zich voordoet.[17]
Anders dan bij de EEX-Verordening wordt bij Rome 2 dus alleen aansluiting
gezocht bij het Erfolgsort en niet het Handlungsort.
Conclusie
Al met al kan worden
geconcludeerd dat de regels van het IPR ertoe leiden dat een Nederlandse
rechter niet snel bevoegd zal zijn om kennis te nemen van een geschil inzake de
aansprakelijkheid van een ratingbureau uit hoofde van de CRA 3. Dit heeft onder
meer te maken met het feit dat de grootste ratingbureaus geen woonplaats hebben
in Nederland. Daarnaast zal niet snel sprake zijn van het feit dat het
Erfolgsort en Handlungsort in Nederland is, wat onder meer vereist is voor de
bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van een geschil
inzake de aansprakelijkstelling van een ratingbureau uit hoofde van de CRA 3.
[1] Europese Commissie, Memo/13/571
van 18 juni 2013. Te raadplegen via:
http://europa.eu/rapid/press-release_MEMO-13-571_... .
[2] M. van der Weide, ‘Nieuwe
Europese regelgeving voor ratingbureaus inzake het beoordelen van uitgevende
instellingne en securitisatietransacties’, V&O 2012-12, p. 209.
[3] B.A. Boersma, ‘Bijdrage van
ratingbureaus aan ontstaan kredietcrisis onderzocht: Doet de verordeningen
inzake ratingbureaus genoeg om een nieuwe zeperd te voorkomen?’, O&F 2010(18)-1,
p. 4.
[4] M. van der Weide, ‘Nieuwe
Europese regelgeving voor ratingbureaus inzake het beoordelen van uitgevende
instellingen en securitisatietransacties’, V&O 2012-12, p. 209.
[5] Voor de materiële vereisten van
de aansprakelijkstelling van ratingbureaus onder de CRA 3 wordt verwezen naar
M. Haentjens & P.W. den Hollander, ‘Europees aansprakelijkheidsrecht door
de voordeur: de aangescherpte verordening inzake ratingbureaus’, WPNR 2013/6985,
p. 623-624.
[6] Verordening (EU) Nr. 1215/2012
van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de
rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in
burgerlijke en handelszaken (PbEU L 351/1) (“EEX-Verordening”).
[7] Op grond van art. 63
EEX-Verordening moet onder woonplaats van vennootschappen en rechtspersonen
worden verstaan: (i) hun statutaire zetel, (ii) hun hoofdbestuur of (iii) hun
hoofdvestiging.
[8] B.A.
Boersma, ‘Bijdrage van ratingbureaus aan ontstaan kredietcrisis onderzocht.
Doet de verordening inzake ratingbureaus genoeg om een nieuwe zeperd te
voorkomen?’, Onderneming en Financiering 2010(18)-1, p. 19 en M.
Haentjens & P.W. den Hollander, ‘Europees aansprakelijkheidsrecht door de
voordeur: de aangescherpte verordening inzake ratingbureaus’, WPNR 2013/6985,
p. 624.
[9] Art. 7 lid 2 EEX-Verordening.
[10] HvJ 30 november 1976, zk 21/76, NJ
1977, 494. Uit HvJ 10 juni 2004, Z-168/02, JUR 2004, p. 1-6009
(Kronhofer-arrest) blijkt dat de plaats waar het schadebrengende feit zich
heeft voorgedaan, in ieder geval niet betreft de plaats waar de eiser woont, op
de enkele grond dat hij aldaar financiële schade heeft geleden die voortvloeit
uit een elders door hem geleden verlies van een onderdeel van zijn vermogen’.
[11] Hierbij kan men denken aan de
schending betreffende het niet vaststellen, uitvoeren en handhaven van passende
maatregelen, die ervoor zorgen dat de rating en de rating outlooks die het
ratingbureau afgeeft, gebaseerd zijn op een grondige analyse van alle informatie
die beschikbaar is en die relevant is voor zijn analyse volgens de bij de
ratingactiviteiten toepasselijke ratingmethode. Zie nr. 1 sub 42 Bijlage III
bij de CRA 3.
[12] M. van der Weide, ‘Nieuwe Europese regelgeving voor
ratingbureaus inzake het beoordelen van uitgevende instellingen en
securitisatietransacties’, V&O 2013-12, p. 216.
[13] M. van der Weide, ‘Nieuwe Europese regelgeving voor
ratingbureaus inzake het beoordelen van uitgevende instellingen en securitisatietransacties’,
V&O 2013-12, p. 216.
[14] Dit geldt ook voor een uitgevende instelling. Een
uitgevende instelling kan immers schade lijden bij een uitgifte van obligaties
in het kader van bijvoorbeeld covered bond-transacties. Indien de obligaties
hierbij te laag waren beoordeeld door een ratingbureau, dan kan dat tot gevolg
hebben dat de uitgevende instelling een hoger rente moet betalen aan de
obligatienemers dan wel dat de covered bond-transacties niet tot stand komen
vanwege de te lage ranking.
[15] Kamerstukken II 1999-2000, 26 855, nr.3, p. 36.
[16] Verordening (EG) nr. 864/2007 van 11 juli 2007
betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen
(PbEU L199/2007) (“Rome 2”).
[17] Onder Rome 2 is bij een onrechtmatige daad het recht van
het land waar de schade zich voordoet van toepassing, ongeacht in welke land de
schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke
landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenissen zich voordoen. Zie art. 4
lid 1 Rome 2.