Wat is gevaarlijker: Mein Kampf of de televisie?
De vrijheid van meningsuiting; in theorie en in abstracto is iedereen ervoor. Maar als iemand dingen zegt of schrijft die als verwerpelijk
worden gezien, roepen velen van ons toch heel snel: ‘Dat zou verboden moeten
worden, want ook de vrijheid van meningsuiting kent grenzen!’ Ook de rechter wordt
er dan snel in betrokken. En ook die hinkt op twee gedachten.
Neem het Europese Hof in Straatsburg. Dat spreekt in het
befaamde Handyside-arrest uit 1976 heel principieel uit dat de ‘Freedom of
expression...is applicable not only to “information” or “ideas” that are
favourably received or regarded as inoffensive or as a matter of indifference,
but also to those that offend, shock or disturb the State or any sector of the
population’. Maar tegelijkertijd concludeert het Hof, in hetzelfde arrest, dat
een verbod door de Engelse rechter in 1971 van een onzedelijk geachte
publicatie, niet in strijd is met artikel 10 van het EVRM.
Het ging in die zaak overigens om
Den Lille Røde Bog For Skoleelever, een Deens
boek uit 1969, in het Engels vertaald als
The
Little Red School Book
en verschenen
in 1971. (Voor de onwetenden onder ons: de titel is een directe verwijzing naar
het
Kleine Rode Boekje van
Mao-ze-Dong, de ‘Grote Leider’ van het toenmalige China, in werkelijkheid een
verschrikkelijk despoot, waar nogal wat mensen
in Europa destijds naïef mee wegliepen.) Het boekje was geschreven door twee
leraren en was gericht aan scholieren. Het riep hen op, geheel in jaren zestig
stijl, het gezag van de docenten te verwerpen en met seks en drugs
–voorzichtig- te experimenteren. Daarover ontstond flinke commotie in een groot
deel van Europa. In diverse landen werd het vervolgens verboden, waaronder
Engeland.
Twee andere feiten mogen niet onvermeld blijven. Ten eerste publiceerde
in Nederland een groep ‘kritiese’ leraren, in navolging van hun Deense
collegae, in 1970
Het Rode Boekje voor Scholieren, dat van een
soortgelijke strekking was als het origineel. Die uitgave leidde niet tot een
rechtszaak, maar wel tot de publicatie, ook in 1970, van
Het Groene Boekje; nuchter protest tegen het rode boekje voor
scholieren
. Ten tweede is van
The
Little Red School Book
in 2014 een
herdruk verschenen in Engeland. De Engelse rechter heeft ditmaal echter niets
van zich laten horen. Kennelijk moet de uitspraak uit 1971 na 43 jaar geacht
worden te zijn verjaard…
Omkijkend naar die tijd voelen velen van ons, jong en oud,
een zekere ontroering en verwondering. ‘Ach germ, waar de mensen zich vroeger
druk om maakten?’, zijn we geneigd te denken.
Begin januari 2016 verschijnt er ook, voor het eerst, een
herdruk van een ander boek dat in allerlei landen, waaronder Nederland,
verboden was: Adolf Hitlers Mein Kampf.
Het gaat om een
wetenschappelijk-kritische editie, gemaakt door twee medewerkers
van het gerenommeerde, in München gevestigde Institut für Zeitgeschichte. In het Nederlands: het instituut voor
hedendaagse geschiedenis.
Ik ben erg benieuwd wat U, lezer, nu voelt. Is dat ook nu
ontroering en verwondering om het feit dat dit boek ooit verboden is geweest?
Nee hè. Veeleer zal het nu een gevoel van ongemak zijn en twijfel. U heeft
natuurlijk de Nederlandse rechtspraak omtrent Mein Kampf gevolgd en weet dat men inmiddels al een tijdje het boek
mag verkopen, mits zonder ‘kwade bedoelingen’. U weet natuurlijk ook dat het
boek al geruime tijd op internet, bij Amazon e.d., zo te bestellen is en op
andere sites, die soms onmiskenbaar rieken naar kwade bedoelingen, gratis en voor
niets is te downloaden. En U bent het natuurlijk met Gerard Spong eens dat het
verbod door die beschikbaarheid allentwege ‘volkomen achterhaald’ is. Maar toch
kunt U zich niet helemaal bevrijden van een ‘unheimisch’ gevoel bij de gedachte
dat Mein Kampf, ongetwijfeld ook in
Nederlandse vertaling, binnenkort in de schappen van elke boekhandel zal
liggen.
Ik heb datzelfde gevoel. Toch vind ik dat het vrij
verkrijgbaar moet zijn. Ik juich de wetenschappelijk-kritische editie die in de
maak is dan ook toe. Maar niet omdat een verbod, als gevolg van de
beschikbaarheid ervan op het internet, achterhaald is. Nee, ik meen dat het
goed is om dit –duivelse- boek te bestuderen. En wel omdat wie de geschiedenis
niet kent, gedoemd is soortgelijke fouten te maken als in het verleden gemaakt
zijn. Wie niet bestudeerd heeft hoe Hitler dacht, zou zomaar eens soortgelijke
dingen kunnen denken, zonder het in de gaten te hebben. Of zoals een groot man
ooit zei: ‘Je moet altijd weten wat de vijand denkt.’ Welnu, een belangrijke
toegang tot het denken van de vijand zijn diens geschriften.
Maar zullen er niet ook mensen zijn die zich door lezing van
Hitlers boek geïnspireerd voelen? Zeker. Maar hoeveel zullen dat er zijn? Naar
schatting zijn er alleen al van het Duitse origineel 11 miljoen exemplaren
gedrukt. Heel veel mensen hadden het dus ooit in de boekenkast staan. Maar hoeveel
van die mensen zullen het boek werkelijk gelezen hebben? Niet meer dan een paar
duizend. De mensen die door dit type ideeën geïnspireerd worden, zijn nu
eenmaal geen grote lezers. Ik heb het donkerbruine vermoeden dat ook de mensen
die het boek op internet gezet hebben geen idee hebben wat erin staat.
We maken ons, wat de vrijheid van meningsuiting betreft,
zorgen over de verkeerde dingen en zien veelal over het hoofd wat ons echt
zorgen zou moeten baren. Volgens mij gaat er van boeken, en meer in het
algemeen van alles wat geschreven is, weinig of geen gevaar uit. Zelfs van Mein Kampf. Ten eerste omdat het
geschrevene, per definitie, maar door weinigen gelezen wordt. En ten tweede
omdat lezen een typisch cerebrale, weinig emotionele activiteit is, waarvan,
wat er ook geschreven wordt, weinig maatschappelijke onrust is te verwachten.
Voor alle soorten schriftuur dient derhalve volgens mij een volledige vrijheid
van meningsuiting te gelden.
Kijk daarentegen nu eens naar redevoeringen, inclusief
preken. Dat zijn hele andere dingen. Die bereiken en bereikten grote aantallen
mensen. Denk aan de priesters en dominees in de kerken vroeger! De invloed van
de Bijbel en de Koran, bijvoorbeeld, is niet zozeer te danken aan het feit dat
ze door veel mensen gelezen worden –dat is nooit het geval geweest-, maar dat
de paar mensen die ze lezen, via retorische podia toegang hebben tot een groot
publiek. Redevoeringen nu zijn doorgaans beter in het opwekken van emoties dan in
het overbrengen van een cerebrale boodschap. Dat maakt ze gevaarlijk. Zelfs
J.S. Mill, die in zijn On Liberty
(1859) een vrijwel volledige vrijheid van meningsuiting bepleitte, was er
daarom voorstander van redenaars soms de mond te snoeren.
Het gevaar inherent in redevoeringen is eeuwenoud en al aan
de kaak gesteld door Plato. Maar in de twintigste eeuw zijn daar nog een aantal
grote gevaren bijgekomen.
In de eerste plaats is door de introductie van elektronische
microfoons en de radio het bereik van redevoeringen en daarmee de opzwepende
macht van de retorici over de massa’s exponentieel vergroot.
Hitlers macht kwam
niet voort uit zijn boek, maar uit zijn alom te horen redevoeringen.
In de tweede plaats de beeldtechniek: fotografie, film,
televisie en internet. Nog veel meer dan in het geval van redevoeringen
verschuift hier, ten opzichte van de schriftuur, het zwaartepunt van begrip en
verstand naar emotie. Niets staat denken zo in de weg als kijken. (Daarom
sluiten we vaak de ogen of staren we als we denken.) En niets werkt zo in op de
emoties als beelden. Voeg daarbij dat al die beelden op min of meer hetzelfde
tijdstip worden gezien door miljoenen en soms miljarden mensen, en het is wel
duidelijk dat de mogelijkheden voor misbruik hier een omvang krijgen die zonder
precedent is.
Daarom is het geenszins terecht dat alle genoemde massamedia
qua vrijheid van meningsuiting min of meer onder hetzelfde regime vallen als de
schriftuur. Er is integendeel alle reden om de vrijheid van meningsuiting via
de massamedia stevig in te perken. Het is gewoonweg niet waar dat de televisie e.d.
de krant is in een ander jasje. Het gaat hier om een wezenlijk ander fenomeen,
dat vaak kwaadaardige trekken vertoont, en dus een geheel andere aanpak vereist
dan de krant. Zoals ook voor foto’s in de krant een ander regime zou moeten
gelden dan voor tekst. ‘Een foto zegt vaak meer dan duizend woorden’, hoor je
wel eens zeggen. Dat is zo. Maar een foto kan ook de werkelijkheid dermate
overtuigend verdraaien, dan wat je daarna ook zegt, de waarheid geen schijn van
kans meer heeft. En dat geldt a fortiori voor bewegende beelden.
Laten we blijven hinken op twee gedachten, vrijheid van
meningsuiting en de beperking ervan, dat lijkt me het verstandigst. Maar nog
belangrijker is het opnieuw doordenken waar precies vrijheid en waar beperking
van node zijn.