‘Wat moet Greet geleden hebben’ viel er op 13 juni in De Volkskrant te lezen.[1]
Het is een treurig artikel over een vrouw die een herseninfarct heeft gehad en
daardoor gedeeltelijk verlamd raakte. Na drie jaar ziet ze het niet meer zitten
en wil ze dood. In de Nederlandse wet is euthanasie onder voorwaarden
toegestaan, en daar vraagt Greet haar huisarts dan ook om. Ze had al een
verklaring liggen. Helaas weigert de huisarts mee te werken aan euthanasie –
een recht dat artsen is voorbehouden: Zij hoeven niet mee te werken aan de
zelfdoding van een patiënt. Een arts zou gewetensbezwaren kunnen hebben en het bijvoorbeeld
immoreel kunnen vinden om een mensenleven te beëindigen in plaats van het te
redden. Ook hangt een arts een dreiging boven het hoofd: wanneer een arts zich
bij euthanasie niet aan de wet houdt kan hij een celstraf tot 12 jaar krijgen.
Gezien de moeilijkheden rondom het bewijzen van de wilsintentie van de patiënt
wanneer deze is overleden spreekt het voor zich dat extra voorzichtigheid
geboden is. Mensen die willen sterven kunnen daarvan echter het slachtoffer
zijn.
Greet vraagt om verwijzing naar een andere arts, maar de
arts heeft geen verplichting om haar door te verwijzen, en hij doet het dan ook
niet. Omdat Greet besloten heeft dat ze echt niet langer meer wil leven besluit
zij te stoppen met eten en drinken. Ze wordt daarbij geholpen door
familieleden. Haar mond wordt vochtig gehouden en na een week zouden de
gevolgen onomkeerbaar zijn. Het proces is echter niet pijnloos: “Op dag zes
typt Greet een verklaring. 'Ik wil u nu', schrijft ze 'omdat ik dat misschien
straks niet meer kan, nadrukkelijk vragen om mij vanaf vandaag zodanige
medicijnen te verstrekken dat de pijn die ik nu in mijn hele lichaam voel
onderdrukt wordt.' Ze krijgt dan al morfine en oxazepam, een kalmeringsmiddel”.[2] Ze blijft veel pijn houden. Op dag
10 heeft ze een slapeloze nacht vervuld met pijn, maar de huisarts is een andere
mening toegedaan: “’Mevrouw heeft geen pijn, is wel dorstig’, schrijft hij, maar
zegt dat ook niet heel problematisch te vinden.”2 Twee weken nadat ze is gestopt
met eten en drinken overlijdt ze op dag 14. De schouwarts merkt op dat ze
geleden moet hebben. Het is een monsterlijk verhaal gebleken over een vrouw die
gebruik wil maken van haar recht op euthanasie, en die toch een
verschrikkelijke dood tegemoet is gegaan – één die een vreselijk lijden
vereiste.
Iemand die een einde aan zijn leven wil maken en dat op een
nette manier wil doen heeft bar weinig opties. Doden op verzoek is strafbaar in
Nederland. De tekst van de wet luidt als volgt: “Hij die opzettelijk het leven
van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigt, wordt
gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van
de vijfde categorie”.[3]
Dit betekent dat hulp bij zelfdoding in beginsel niet mogelijk is. Er bestaat
echter een uitzondering op die wet:
De euthanasiewet zorgt ervoor dat er, onder voorwaarden en met zorgvuldigheidseisen,
toch euthanasie zou moeten worden kunnen gepleegd in Nederland.
De
overheid meent dat het recht op zelfdoding door deze euthanasie wet voldoende wordt
gewaarborgd. Ik meen echter dat de overheid zich daarin vergist. Op het recht
op zelfdoding kan geen effectieve claim gelegd worden: een verklaring voor euthanasie wordt aan de kant
geschoven wanneer wordt vastgesteld dat de patiënt niet meet wilsbekwaam is.
Euthanasie mag slechts worden gepleegd op uitdrukkelijk verzoek van de patiënt,
maar vaak zijn de voorwaarden dusdanig dat, wanneer aan de voorwaarden is
voldaan, de patiënt niet meer wilsbekwaam is en om die reden geen keuzes meer
mag maken met betrekking tot zijn eigen behandeling. Een verklaring die gegeven
is toen de patiënt nog wel wilsbekwaam was wordt opzij geschoven onder het mom
van ‘gewijzigde omstandigheden’. Den Hartogh beschrijft een vergelijkbare
situatie wanneer hij het heeft over het gedwongen beëindigen van een
hongerstaking:[4]
Een gedetineerde die in hongerstaking gaat zal uiteindelijk zijn wilsvermogen
verliezen. Wanneer deze gedetineerde vooraf schriftelijk heeft vastgelegd dat
hij geen voedingssonde wenst, heeft hij een verklaring van zijn wil kenbaar
gemaakt toen hij nog wilsbekwaam was. Het weigeren van een behandeling is
bindend – wellicht ten overvloede: dat wil zeggen dat iemand die heeft
aangegeven geen medische behandeling te wensen ook daadwerkelijk niet behandeld
mag worden. Wanneer een persoon dus een verklaring afgegeven heeft waaruit
blijkt dat hij geen medische behandeling wenst, en deze persoon wilsbekwaam
was, zou men kunnen denken dat er inderdaad geen voedingssonde mag worden
aangebracht. Niets is echter minder waar. De wetgever heeft via een omweg
mogelijk gemaakt dat gedetineerden alsnog behandeld kunnen worden wanneer zij
niet meer wilsbekwaam zijn. Een vooraf vastgelegde verklaring van de wil wordt
dan genegeerd door de behandelaars. De overheid geeft zichzelf dit recht door
de Penitentiaire Beginselenwet als lex
specialis voor te laten gaan op de lex
generalis van het Burgerlijk Wetboek.[5]
De vraag waarom de wetgever aan de ene kant een wet faciliteert die het
mogelijk maakt een behandeling te weigeren en er aan de andere kant voor zorgt
dat deze wet vakkundig omzeilt wordt is eenvoudig beantwoordt: wanneer een
gedetineerde overlijdt staat dat slecht – een gedetineerde is de zorg van de
overheid toevertrouwd, en het is voor de overheid dan ook beter zijn als een
gedetineerde zijn gevangenschap overleeft. Liever een gevangene die tegen zijn
wil in leven is dan een dode gevangene op verantwoordelijkheid van de staat.
Ook bij het recht op zelfdoding is de wetgever erin geslaagd
een effectieve omzeilroute te vinden. Doordat het recht op zelfdoding door het
Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) gevonden wordt in artikel 8 Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (het recht op privéleven) en niet in
artikel 2 EVRM (het recht op leven) kan het recht op zelfdoding beperkt worden.
Het recht op leven mag onder geen enkele omstandigheid beperkt worden. Het
recht op privéleven daarentegen mag worden ingeperkt wanneer dit in het belang
van de democratie is, zoals het belang van de volksgezondheid of de goede
zeden.[6]
De redenering is dus als volgt: Het gaat tegen de goede zeden in om iemand die
niet (meer) wilsbekwaam is van het leven te beroven. Via deze weg kan het recht
op zelfdoding beperkt worden – ook wanneer een patiënt zijn wil kenbaar gemaakt
heeft toen hij nog wél wilsbekwaam was.
Besluiten om je leven te beëindigen is ingrijpend en
uiteraard onomkeerbaar. Het kan dan ook voorkomen dat de beslissing om je leven
te beëindigen door anderen geen goede beslissing wordt geacht. Volgens Den
Hartogh volgt uit het ontbreken van het vermogen om een goede beslissing te
nemen echter niet dat anderen in een betere positie verkeren om die
beslissingen te maken.[7]
Mensen mogen over zichzelf
beslissen, ongeacht of anderen het eens zijn met die beslissing. Wil je elke
dag frietjes eten? Niemand houdt je tegen. Drink je daar graag een liter cola
bij? Idem dito.
Zelfs roken wordt niet door de overheid verboden: het is
aan ieder mens wat hij zichzelf aan wil doen. Zelfs terwijl al deze dingen
aantoonbaar slecht zijn voor een mens. Dit zelfbeschikkingsrecht wordt herkend
en erkend bij de behandelingsweigering (er mag niet behandeld worden wanneer de
patiënt aangeeft niet behandeld te willen worden), maar niet bij zelfdoding –
en dat terwijl beide zaken hetzelfde effect kunnen hebben. We hebben de
bevoegdheid om beslissingen over ons eigen leven te nemen. Volgens Den Hartogh
is de waarde die wij aan ons zelfbeschikkingsrecht hechten de fundamentele
reden dat wij ook de bevoegdheid hebben om een levensreddende behandeling te
weigeren.[8]
De bevoegdheid tot het nemen van beslissingen over ons eigen leven wordt ons
echter effectief ontnomen wanneer het gaat om het actief beëindigen van het
eigen leven. Dat is jammer, daar een actieve beëindiging het meest pijnloos is
– van een passieve beëindiging als stoppen met eten en drinken overlijd je
uiteindelijk ook, maar niet zonder slag of stoot. Wanneer er een actieve
behandeling tot sterven wordt uitgevoerd zakt de patiënt weg voordat het
sterven is ingetreden en gaat dit pijnloos. De angst voor misbruik is echter in
grote mate aanwezig, en niet onterecht. Dezelfde redenen die voor het
paternalistische standpunt aangewend konden worden gelden nu ook:
Het is onomkeerbaar en ingrijpend
om iemand te laten sterven.
In geval er twijfel bestaat over de
oprechtheid van de wil van de patiënt tot sterven is het dan ook van belang om
niet te handelen voordat er duidelijkheid verschaft is. Wanneer er echter geen
twijfel mogelijk is over de echtheid en oprechtheid van de wilsverklaring wordt
er in veel gevallen alsnog voor gekozen om niet te handelen. Uit voorzorg?
Het recht op zelfdoding is in Nederland zo goed als
non-existent door de maatregelen die de overheid genomen heeft. Hulp bij zelfdoding
is strafbaar en wilsverklaringen van inmiddels wilsonbekwame personen worden
genegeerd. Het komt weinig voor dat een arts euthanasie uitvoert of helpt bij
euthanasie, toestemming wordt vaak alleen gegeven in gevallen die zo ontzettend
schrijnend en uitzichtloos zijn dat er niemand meer is die zal zeggen dat het
beter zou zijn om in leven te blijven. Voor alle andere patiënten blijft
stoppen met eten en drinken over als ‘nette’ manier van zelfdoding. Dat het een
manier van zelfdoding is die zo inhumaan is dat er aan het recht op zelfdoding
weinig meer te ontdekken valt dat het een ‘recht’ maakt is iets waar niet bij
wordt stilgestaan. De uitzichtloze, schrijnende situatie die normaal gesproken
aanleiding vormt om euthanasie toe te staan wordt ook in deze gevallen bereikt
– dan is er echter geen verlossing mogelijk, pijnstillers is het meeste dat een
patiënt in dit geval van zijn arts kan verwachten.
Een recht op zelfdoding claimen
gaat niet: wanneer de overheid wil dat je niet sterft zullen ze er alles aan
doen om te voorkomen dat je je recht op zelfdoding kunt uitoefenen (zoals in
geval van de gedetineerden in hongerstaking). Volgens Feinberg bestaat er om
die reden dan ook geen recht op zelfdoding:[9]
Er kan geen sprake zijn van
‘het hebben van een recht’ wanneer een mens geen effectieve claim kan leggen op
dat recht.
Zoals we gezien hebben is het in Nederland niet mogelijk om
het recht op zelfdoding effectief te claimen.
In de huidige situatie houdt de Nederlandse overheid zich
aan internationale verdragen, zij het slechts minimaal. De beperkte gevallen
waarin euthanasie wel toegestaan wordt zorgen ervoor dat er niet gesteld kan
worden dat het recht in zijn geheel niet bestaat, waardoor aan de rechten en
plichten die met betrekking tot het recht op zelfdoding in het EVRM gewaarborgd
zijn voldaan wordt. Ik ben echter van mening dat de Nederlandse overheid de
bevolking voorhoudt dat het recht beter gewaarborgd wordt dan feitelijk het
geval is. Doordat het voor
eenieder mogelijk is om een euthanasieverklaring te maken leeft het idee dat er
een recht op euthanasie is. Dat is echter niet het geval. Of iemand die
een euthanasieverklaring heeft afgegeven uiteindelijk ook toestemming voor
euthanasie zal krijgen is nog maar zeer de vraag. De terughoudendheid is
begrijpelijk. De overheid wil voorkomen dat de verantwoordelijkheid voor de
dood van een ander niet strafbaar is om te voorkomen dat de gevallen waarin er
sprake is van kwade wil onbestraft blijven. De patiënt is daarvan het
slachtoffer wanneer hij de keuze krijgt uit enerzijds het leiden van een leven dat
hij niet langer wenst, en anderzijds het tegemoet gaan van een dood die
ontzettend inhumaan is. In vroeger tijden was zelfdoding nog wel eens bij wet
verboden (bizar genoeg soms ook op straffe van de dood, zoals in Engeland). Die
tijden zijn in Nederland voorbij – maar te zeggen dat er een effectief recht op
zelfdoding is, zou te ver gaan. Het bestaat in naam, maar het recht op zelfdoding in Nederland is een
wassen neus – men wordt in de waan gelaten dat men het recht heeft door
zaken als euthanasieverklaringen, maar men krijgt geen enkele steun bij het
uitoefenen van dit recht. “Ouderen die 'klaar zijn met leven', maar te gezond
voor euthanasie kunnen hun toevlucht nemen tot stoppen met eten en drinken.”2 Dat recht hebben ze. Zo kunnen
ze een einde maken aan hun leven. Zo zien ouderen zich genoodzaakt om een
onmenselijke dood tegemoet te gaan. Hulp geven bij het sterfproces zou minder
kwalijk moeten zijn dan iemand aan zijn lot over te laten. Onze maatschappij is
te ver ontwikkeld om ouderen letterlijk te laten verhongeren wanneer zij het
leven moe zijn.
[1]
Effting, M., ‘Wat moet Greet geleden hebben’, De Volkskrant, 13 juni 2015. Via:
http://www.volkskrant.nl/binnenland/wat-moet-gree...
[2]
Ibid.
[3]
Artikel 293 Wetboek van Strafrecht.
[4]
Prof. dr. G.A. den Hartogh is emeritus hoogleraar ethiek aan de Universiteit
van Amsterdam. De laatste jaren schrijft hij vooral over medisch-ethische
thema’s zoals euthanasie, wrongful life en orgaandonatie., Den Hartogh, G.A., De morele grondslagen van het
gezondheidsrecht: de erfenis van Leenen, Preadvies uitgebracht voor de
Vereniging voor Gezondheidsrecht, jaarvergadering 25 april 2014, p. 21.
[5] Ibid., p. 20.
[6] Ibid., p. 57.
[7] Ibid., p. 56.
[8]
Ibid., p. 56.
[9]
J. Feinberg was een Amerikaanse politiek- en rechtsfilosoof. Hij is onder
andere bekend om zijn werk in ethiek. Feinberg, J., The nature and Value of Rights, Rights, Justice, and the Bounds of Liberty:
Essays in Social Philosophy, Princeton NJ: Princeton University Press (1980), p. 12.