Het recht op zelfdoding - een wassen neus

Geschreven door Marthe Goudsmit op 04-09-2015

‘Wat moet Greet geleden hebben’ viel er op 13 juni in De Volkskrant te lezen.[1] Het is een treurig artikel over een vrouw die een herseninfarct heeft gehad en daardoor gedeeltelijk verlamd raakte. Na drie jaar ziet ze het niet meer zitten en wil ze dood. In de Nederlandse wet is euthanasie onder voorwaarden toegestaan, en daar vraagt Greet haar huisarts dan ook om. Ze had al een verklaring liggen. Helaas weigert de huisarts mee te werken aan euthanasie – een recht dat artsen is voorbehouden: Zij hoeven niet mee te werken aan de zelfdoding van een patiënt. Een arts zou gewetensbezwaren kunnen hebben en het bijvoorbeeld immoreel kunnen vinden om een mensenleven te beëindigen in plaats van het te redden. Ook hangt een arts een dreiging boven het hoofd: wanneer een arts zich bij euthanasie niet aan de wet houdt kan hij een celstraf tot 12 jaar krijgen. Gezien de moeilijkheden rondom het bewijzen van de wilsintentie van de patiënt wanneer deze is overleden spreekt het voor zich dat extra voorzichtigheid geboden is. Mensen die willen sterven kunnen daarvan echter het slachtoffer zijn.  

Greet vraagt om verwijzing naar een andere arts, maar de arts heeft geen verplichting om haar door te verwijzen, en hij doet het dan ook niet. Omdat Greet besloten heeft dat ze echt niet langer meer wil leven besluit zij te stoppen met eten en drinken. Ze wordt daarbij geholpen door familieleden. Haar mond wordt vochtig gehouden en na een week zouden de gevolgen onomkeerbaar zijn. Het proces is echter niet pijnloos: “Op dag zes typt Greet een verklaring. 'Ik wil u nu', schrijft ze 'omdat ik dat misschien straks niet meer kan, nadrukkelijk vragen om mij vanaf vandaag zodanige medicijnen te verstrekken dat de pijn die ik nu in mijn hele lichaam voel onderdrukt wordt.' Ze krijgt dan al morfine en oxazepam, een kalmeringsmiddel”.[2] Ze blijft veel pijn houden. Op dag 10 heeft ze een slapeloze nacht vervuld met pijn, maar de huisarts is een andere mening toegedaan: “’Mevrouw heeft geen pijn, is wel dorstig’, schrijft hij, maar zegt dat ook niet heel problematisch te vinden.”2 Twee weken nadat ze is gestopt met eten en drinken overlijdt ze op dag 14. De schouwarts merkt op dat ze geleden moet hebben. Het is een monsterlijk verhaal gebleken over een vrouw die gebruik wil maken van haar recht op euthanasie, en die toch een verschrikkelijke dood tegemoet is gegaan – één die een vreselijk lijden vereiste.  

Iemand die een einde aan zijn leven wil maken en dat op een nette manier wil doen heeft bar weinig opties. Doden op verzoek is strafbaar in Nederland. De tekst van de wet luidt als volgt: “Hij die opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie”.[3] Dit betekent dat hulp bij zelfdoding in beginsel niet mogelijk is. Er bestaat echter een uitzondering op die wet:

De euthanasiewet zorgt ervoor dat er, onder voorwaarden en met zorgvuldigheidseisen, toch euthanasie zou moeten worden kunnen gepleegd in Nederland.

De overheid meent dat het recht op zelfdoding door deze euthanasie wet voldoende wordt gewaarborgd. Ik meen echter dat de overheid zich daarin vergist. Op het recht op zelfdoding kan geen effectieve claim gelegd worden: een verklaring voor euthanasie wordt aan de kant geschoven wanneer wordt vastgesteld dat de patiënt niet meet wilsbekwaam is. Euthanasie mag slechts worden gepleegd op uitdrukkelijk verzoek van de patiënt, maar vaak zijn de voorwaarden dusdanig dat, wanneer aan de voorwaarden is voldaan, de patiënt niet meer wilsbekwaam is en om die reden geen keuzes meer mag maken met betrekking tot zijn eigen behandeling. Een verklaring die gegeven is toen de patiënt nog wel wilsbekwaam was wordt opzij geschoven onder het mom van ‘gewijzigde omstandigheden’. Den Hartogh beschrijft een vergelijkbare situatie wanneer hij het heeft over het gedwongen beëindigen van een hongerstaking:[4] Een gedetineerde die in hongerstaking gaat zal uiteindelijk zijn wilsvermogen verliezen. Wanneer deze gedetineerde vooraf schriftelijk heeft vastgelegd dat hij geen voedingssonde wenst, heeft hij een verklaring van zijn wil kenbaar gemaakt toen hij nog wilsbekwaam was. Het weigeren van een behandeling is bindend – wellicht ten overvloede: dat wil zeggen dat iemand die heeft aangegeven geen medische behandeling te wensen ook daadwerkelijk niet behandeld mag worden. Wanneer een persoon dus een verklaring afgegeven heeft waaruit blijkt dat hij geen medische behandeling wenst, en deze persoon wilsbekwaam was, zou men kunnen denken dat er inderdaad geen voedingssonde mag worden aangebracht. Niets is echter minder waar. De wetgever heeft via een omweg mogelijk gemaakt dat gedetineerden alsnog behandeld kunnen worden wanneer zij niet meer wilsbekwaam zijn. Een vooraf vastgelegde verklaring van de wil wordt dan genegeerd door de behandelaars. De overheid geeft zichzelf dit recht door de Penitentiaire Beginselenwet als lex specialis voor te laten gaan op de lex generalis van het Burgerlijk Wetboek.[5] De vraag waarom de wetgever aan de ene kant een wet faciliteert die het mogelijk maakt een behandeling te weigeren en er aan de andere kant voor zorgt dat deze wet vakkundig omzeilt wordt is eenvoudig beantwoordt: wanneer een gedetineerde overlijdt staat dat slecht – een gedetineerde is de zorg van de overheid toevertrouwd, en het is voor de overheid dan ook beter zijn als een gedetineerde zijn gevangenschap overleeft. Liever een gevangene die tegen zijn wil in leven is dan een dode gevangene op verantwoordelijkheid van de staat.  

Ook bij het recht op zelfdoding is de wetgever erin geslaagd een effectieve omzeilroute te vinden. Doordat het recht op zelfdoding door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) gevonden wordt in artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (het recht op privéleven) en niet in artikel 2 EVRM (het recht op leven) kan het recht op zelfdoding beperkt worden. Het recht op leven mag onder geen enkele omstandigheid beperkt worden. Het recht op privéleven daarentegen mag worden ingeperkt wanneer dit in het belang van de democratie is, zoals het belang van de volksgezondheid of de goede zeden.[6] De redenering is dus als volgt: Het gaat tegen de goede zeden in om iemand die niet (meer) wilsbekwaam is van het leven te beroven. Via deze weg kan het recht op zelfdoding beperkt worden – ook wanneer een patiënt zijn wil kenbaar gemaakt heeft toen hij nog wél wilsbekwaam was.  

Besluiten om je leven te beëindigen is ingrijpend en uiteraard onomkeerbaar. Het kan dan ook voorkomen dat de beslissing om je leven te beëindigen door anderen geen goede beslissing wordt geacht. Volgens Den Hartogh volgt uit het ontbreken van het vermogen om een goede beslissing te nemen echter niet dat anderen in een betere positie verkeren om die beslissingen te maken.[7]

Mensen mogen over zichzelf beslissen, ongeacht of anderen het eens zijn met die beslissing. Wil je elke dag frietjes eten? Niemand houdt je tegen. Drink je daar graag een liter cola bij? Idem dito.

Zelfs roken wordt niet door de overheid verboden: het is aan ieder mens wat hij zichzelf aan wil doen. Zelfs terwijl al deze dingen aantoonbaar slecht zijn voor een mens. Dit zelfbeschikkingsrecht wordt herkend en erkend bij de behandelingsweigering (er mag niet behandeld worden wanneer de patiënt aangeeft niet behandeld te willen worden), maar niet bij zelfdoding – en dat terwijl beide zaken hetzelfde effect kunnen hebben. We hebben de bevoegdheid om beslissingen over ons eigen leven te nemen. Volgens Den Hartogh is de waarde die wij aan ons zelfbeschikkingsrecht hechten de fundamentele reden dat wij ook de bevoegdheid hebben om een levensreddende behandeling te weigeren.[8] De bevoegdheid tot het nemen van beslissingen over ons eigen leven wordt ons echter effectief ontnomen wanneer het gaat om het actief beëindigen van het eigen leven. Dat is jammer, daar een actieve beëindiging het meest pijnloos is – van een passieve beëindiging als stoppen met eten en drinken overlijd je uiteindelijk ook, maar niet zonder slag of stoot. Wanneer er een actieve behandeling tot sterven wordt uitgevoerd zakt de patiënt weg voordat het sterven is ingetreden en gaat dit pijnloos. De angst voor misbruik is echter in grote mate aanwezig, en niet onterecht. Dezelfde redenen die voor het paternalistische standpunt aangewend konden worden gelden nu ook:

Het is onomkeerbaar en ingrijpend om iemand te laten sterven.

In geval er twijfel bestaat over de oprechtheid van de wil van de patiënt tot sterven is het dan ook van belang om niet te handelen voordat er duidelijkheid verschaft is. Wanneer er echter geen twijfel mogelijk is over de echtheid en oprechtheid van de wilsverklaring wordt er in veel gevallen alsnog voor gekozen om niet te handelen. Uit voorzorg?  

Het recht op zelfdoding is in Nederland zo goed als non-existent door de maatregelen die de overheid genomen heeft. Hulp bij zelfdoding is strafbaar en wilsverklaringen van inmiddels wilsonbekwame personen worden genegeerd. Het komt weinig voor dat een arts euthanasie uitvoert of helpt bij euthanasie, toestemming wordt vaak alleen gegeven in gevallen die zo ontzettend schrijnend en uitzichtloos zijn dat er niemand meer is die zal zeggen dat het beter zou zijn om in leven te blijven. Voor alle andere patiënten blijft stoppen met eten en drinken over als ‘nette’ manier van zelfdoding. Dat het een manier van zelfdoding is die zo inhumaan is dat er aan het recht op zelfdoding weinig meer te ontdekken valt dat het een ‘recht’ maakt is iets waar niet bij wordt stilgestaan. De uitzichtloze, schrijnende situatie die normaal gesproken aanleiding vormt om euthanasie toe te staan wordt ook in deze gevallen bereikt – dan is er echter geen verlossing mogelijk, pijnstillers is het meeste dat een patiënt in dit geval van zijn arts kan verwachten.  

Een recht op zelfdoding claimen gaat niet: wanneer de overheid wil dat je niet sterft zullen ze er alles aan doen om te voorkomen dat je je recht op zelfdoding kunt uitoefenen (zoals in geval van de gedetineerden in hongerstaking). Volgens Feinberg bestaat er om die reden dan ook geen recht op zelfdoding:[9]

Er kan geen sprake zijn van ‘het hebben van een recht’ wanneer een mens geen effectieve claim kan leggen op dat recht.

Zoals we gezien hebben is het in Nederland niet mogelijk om het recht op zelfdoding effectief te claimen.   In de huidige situatie houdt de Nederlandse overheid zich aan internationale verdragen, zij het slechts minimaal. De beperkte gevallen waarin euthanasie wel toegestaan wordt zorgen ervoor dat er niet gesteld kan worden dat het recht in zijn geheel niet bestaat, waardoor aan de rechten en plichten die met betrekking tot het recht op zelfdoding in het EVRM gewaarborgd zijn voldaan wordt. Ik ben echter van mening dat de Nederlandse overheid de bevolking voorhoudt dat het recht beter gewaarborgd wordt dan feitelijk het geval is. Doordat het voor eenieder mogelijk is om een euthanasieverklaring te maken leeft het idee dat er een recht op euthanasie is. Dat is echter niet het geval. Of iemand die een euthanasieverklaring heeft afgegeven uiteindelijk ook toestemming voor euthanasie zal krijgen is nog maar zeer de vraag. De terughoudendheid is begrijpelijk. De overheid wil voorkomen dat de verantwoordelijkheid voor de dood van een ander niet strafbaar is om te voorkomen dat de gevallen waarin er sprake is van kwade wil onbestraft blijven. De patiënt is daarvan het slachtoffer wanneer hij de keuze krijgt uit enerzijds het leiden van een leven dat hij niet langer wenst, en anderzijds het tegemoet gaan van een dood die ontzettend inhumaan is. In vroeger tijden was zelfdoding nog wel eens bij wet verboden (bizar genoeg soms ook op straffe van de dood, zoals in Engeland). Die tijden zijn in Nederland voorbij – maar te zeggen dat er een effectief recht op zelfdoding is, zou te ver gaan. Het bestaat in naam, maar het recht op zelfdoding in Nederland is een wassen neus – men wordt in de waan gelaten dat men het recht heeft door zaken als euthanasieverklaringen, maar men krijgt geen enkele steun bij het uitoefenen van dit recht. “Ouderen die 'klaar zijn met leven', maar te gezond voor euthanasie kunnen hun toevlucht nemen tot stoppen met eten en drinken.”2 Dat recht hebben ze. Zo kunnen ze een einde maken aan hun leven. Zo zien ouderen zich genoodzaakt om een onmenselijke dood tegemoet te gaan. Hulp geven bij het sterfproces zou minder kwalijk moeten zijn dan iemand aan zijn lot over te laten. Onze maatschappij is te ver ontwikkeld om ouderen letterlijk te laten verhongeren wanneer zij het leven moe zijn.

[1] Effting, M., ‘Wat moet Greet geleden hebben’, De Volkskrant, 13 juni 2015. Via: http://www.volkskrant.nl/binnenland/wat-moet-gree...
[2] Ibid.
[3] Artikel 293 Wetboek van Strafrecht.
[4] Prof. dr. G.A. den Hartogh is emeritus hoogleraar ethiek aan de Universiteit van Amsterdam. De laatste jaren schrijft hij vooral over medisch-ethische thema’s zoals euthanasie, wrongful life en orgaandonatie., Den Hartogh, G.A., De morele grondslagen van het gezondheidsrecht: de erfenis van Leenen, Preadvies uitgebracht voor de Vereniging voor Gezondheidsrecht, jaarvergadering 25 april 2014, p. 21.
[5] Ibid., p. 20.
[6] Ibid., p. 57.
[7] Ibid., p. 56.
[8] Ibid., p. 56.
[9] J. Feinberg was een Amerikaanse politiek- en rechtsfilosoof. Hij is onder andere bekend om zijn werk in ethiek. Feinberg, J., The nature and Value of Rights, Rights, Justice, and the Bounds of Liberty: Essays in Social Philosophy, Princeton NJ: Princeton University Press (1980), p. 12.

Terug naar nieuwsoverzicht