De mens is een vat vol tegenstellingen. Zeker de mens van nu. Als je hem vraagt: ‘Bestaan goed en
kwaad?’, dan zegt hij in negen van de tien gevallen: ‘Nee, goed en kwaad zijn
relatief.’ Maar als je dan vraagt: ‘Wat vind je van racisme?’, dan zegt hij in
altijd: ‘Dat kan niet, dat mag niet, dat is niet goed.’ Goed, maar dan bestaan
goed en kwaad dus wel, zou je zeggen. In ieder geval racisme is een kwaad, en
het tegenovergestelde ervan zal dan wel iets goeds zijn. Vraagt men dit vat vol
tegenstellingen dit te bevestigen, dan doet hij dat natuurlijk, maar een half
uurtje later zal hij toch weer vast geloven in de relativiteit van alle morele
oordelen. Tenzij iemand hem vraagt mee te gaan naar een demonstratie tegen
racisme.
Is
dit ogenschijnlijk irrationele hinken op twee benen te verklaren of staan we
hier voor een ultiem mysterium humanitatis, een afgrond zo diep dat we
de bodem ervan niet kunnen zien? Ik denk dat er een verklaring is en dat die te
zoeken is in het ideaal van de gelijkheid. Volgens mij komen zowel het
contemporaine moreel relativisme als het anti-racisme voort uit het diep
gevoelde egalitarisme, dat de moderne wereld kenmerkt. Want het relativisme is
in feite een uitdrukking van egalitaristische bescheidenheid: ‘Mijn opvatting
is echt niet beter dan die van iemand anders. Als iemand anders een andere
mening heeft over goed en kwaad is die evengoed als de mijne, want beide
meningen zijn gelijk, omdat de mensen die de mening hebben ook gelijk zijn.’
Het anti-racisme anderzijds is evident ook een uitdrukking van egalitarisme:
‘Alles rassen zijn gelijk, geen is er beter dan een ander.’
Terzijde:
het woord ‘ras’ heeft de laatste jaren, althans toegepast op mensen —niet op
dieren— een wat negatieve bijklank gekregen. Sommige mensen menen dat het gebruik
van het woord ‘ras’ zelf al duidt op racisme en geven daarom de voorkeur aan
het woord ‘ethnische groep’. In dit licht is het voortgaand gebruik van het
woord ‘racisme’ ook wat vreemd natuurlijk. Maar ik heb nog niemand gehoord die
ervoor pleit het te vervangen door ‘ethnische-groepisme’. Dat zal wel komen
omdat dat niet goed bekt.
Maar
terug naar mijn onderwerp. Ik zei: een diep gevoeld egalitarisme. Het
egalitarisme is namelijk niet zomaar een opvatting, die men wel of niet kan
hebben en waarover men, bij een geconstateerd meningsverschil op cerebrale
wijze over zou kunnen discussiëren. Neen, het egalitarisme is de hedendaagse
equivalent van het aloude theïsme. Gelijkheid is zijn God. En net als de oude
God is ook deze relatief nieuwe God een jaloerse God. Een God die geen andere
Goden naast zich duldt. En die, net als de oude God, in grote toorn kan
ontsteken. Een toorn die ook zijn aanbidders gemakkelijk in de greep krijgt.
Dan ‘omgespen zij hun zwaard, doorkruizen het kamp en slaan eenieder neer’ die
in hun ogen God niet, of niet voldoende, of niet op de goede wijze vereert.
Zou
het kunnen zijn dat het egalitarisme niet alleen de equivalent is van het oude
theïsme, maar een logisch en noodzakelijk voortvloeisel uit de teloorgang van
de eerste? Wat zegt het oude theïsme eigenlijk over de gelijkheid? Volgens mij
vinden we het antwoord op die vraag meteen aan het begin van de Bijbel, in
Genesis 1-3. En dat het zo aan het begin staat heeft een diepere betekenis. Want
het begin is het fundament, is de grondslag van alles. Wat is dit fundament?
Dat alles in de wereld tezamen een hiërarchisch geheel vormt (Genesis 1-2). Maar
dat de mens niet kan accepteren dat hij in die hiërarchie een plaats heeft
onder God. Hij wil ‘gelijk zijn aan God’. (Genesis 3:5). Dat nu is de oerzonde,
dat is waar het fout gaat. En om die reden wordt hij ook uit het Paradijs
verdreven.
De
mens heeft zo gezien een diep gevoeld verlangen naar gelijkheid. Hij wil geen
God en meester boven zich erkennen. De oude God was echter tegen gelijkheid en
zolang Hij leefde in de geesten van de mensen werd dit verlangen dus een beetje
in toom gehouden. Maar met zijn teloorgang, zijn de oude Adam en Eva weer
teruggekomen en dus ook het ideaal, de nieuwe God van de gelijkheid. Die dus in
feite geen nieuwe God is, maar in zekere zin altijd al de God is geweest waar
het hart van de mens naar uitging. Alleen is hij tijdelijk onderdrukt door het
geloof in de Bijbelse God. Klopt dit? Is het egalitarisme deel van de
menselijke natuur? Ik geloof van wel. Laten we, om dat te toetsen, een nadere
blik werpen op die natuur.
Wat
zijn de voornaamste drijfveren van de mens? Alle religies, wereldbeschouwingen
en grote filosofen en theologen zijn het erover eens dat die tweeërlei zijn.
Enerzijds zijn wens om te overleven en enigszins comfortabel te leven.
Anderzijds zijn wens gerespecteerd te worden. (Bij een zeer kleine groep
bestaat nog een derde drijfveer, die soms zelfs de eerste twee in de schaduw
kan stellen: de wens te weten hoe de dingen ten diepste in elkaar zitten. Maar
dat stellen we hier terzijde, omdat het zo weinig voorkomt.) Zolang de wens of
te overleven en comfortabel te leven niet verzekerd is, staat de wens om
gerespecteerd te worden op het tweede plan. First things first. Maar
zodra de eerste wens is gerealiseerd, richt bijna alle aandacht en energie van
de mens zich op de tweede wens: gerespecteerd worden. De meest basale vorm van
die wens is de wens niet als mindere gezien en behandeld te worden, maar als
gelijke.
Me
dunkt dat we nu in staat zijn te begrijpen waarom het egalitarisme anno nu zo
sterk naar voren komt en zo diep gevoeld wordt. Dat heeft een dubbele oorzaak.
Ten eerste de teloorgang van het Bijbelse geloof, dat eeuwenlang een rem heeft
gezet op het egalitarisme dat de mens van nature eigen is. En ten tweede het
feit dat nu, voor het eerst in de wereldgeschiedenis, de niet-aflatende strijd
om te overleven en om een comfortabel leven voor veel mensen — althans in het
Westen — vooralsnog tot een einde is gekomen en men in ongekende
bestaanszekerheid en voorspoed leeft, waardoor alle aandacht nu uitgaat naar de
verwerkelijking van gelijk respect.
Is
die verwerkelijking haalbaar? Niets is zeker en blijvend in dit leven. Ook de
bestaanszekerheid en voorspoed niet die vele Westerlingen nu hebben bereikt.
Maar als we heel goed ons best doen is het misschien mogelijk deze heel lang
vast te houden. Datzelfde geldt voor gelijk respect. Op dit moment is dat soms
ver te zoeken. Maar als wel onze stinkende best doen, wie weet?
Het
grootste gevaar, de grootste bedreiging daarvoor zijn wijzelf, is de menselijke
natuur, is om precies te zijn juist die wens van ons gerespecteerd te worden.
Want deze wens is niet alleen maar de wens als gelijke en niet als mindere
gezien en behandeld te worden. In werkelijkheid omvat de wens ook nog iets
anders, namelijk de wens gezien en behandeld te worden als meerdere van anderen;
de meerdere, de superieur, de baas over anderen te zijn. Ook dat ligt diep
verankerd in de menselijke natuur. Minstens even diep als de wens niet hun mindere
te zijn. Men hoeft geen kernfysicus of ontoloog te zijn om dat te zien. Men kan
het overal om zich heen zien. En verreweg de meeste mensen zouden het ook in
zichzelf kunnen zien, als ze goed en kritisch naar zichzelf zouden kijken.
Dat
maakt dat de strijd tegen ongelijkheid heel snel trekken van hypocrisie en
zelfbedrog krijgt. De strijder zit al snel zo hoog te paard dat hij vanuit
grote hoogte op zijn medemens neerkijkt en zichzelf ziet als ver verheven boven
hen. En dus ook bereid is en zich gerechtvaardigd voelt om hen als minderen te
behandelen en zo nodig te vernederen en vertrappen.
Het
maakt ook dat de strijd om gelijkheid eigenlijk nooit gewonnen kan worden. Want
vrijwel alle betrokkenen zullen, als de gelijkheid eenmaal is bereikt, van
nature trachten boven die gelijkheid uit te komen en een positie van
leiderschap en heerschappij te bereiken. Een goed voorbeeld daarvan is
Zuid-Afrika, waar de ongelijke behandeling van zwarten is ingeruild voor de
ongelijke behandeling van blanken. En ook Nederland en andere Westerse landen,
waar de ongelijke behandeling van vrouwen is ingeruild voor de ongelijke
behandeling van mannen.
Men
zag het ook — zelfs in extreme vorm — in de communistische staten weleer en in
die welke nu nog bestaan. Meer dan waar en wanneer ook was en is in deze staten
de gelijkheid het hoogste officiële doel. Maar in de praktijk van alledag waren
en zijn ze bij uitstek hiërarchisch, met een strikte pikorde, waaraan iedereen
geacht werd en wordt zich te houden, onder bedreiging met zware straffen.
‘I have a dream that one day this nation will rise up
and live out the true meaning of its creed: “We hold these truths to be
self-evident: that all men are created equal.” I have a dream that one day on
the red hills of Georgia the sons of former slaves and the sons of former slave
owners will be able to sit down together at a table of brotherhood. I have a
dream that one day even the state of Mississippi, a state, sweltering with the
heat of injustice and sweltering with the heat of oppression, will be
transformed into an oasis of freedom and justice. I have a dream that my four
little children will one day live in a nation where they will not be judged by
the color of their skin but by the content of their character.’ Deze woorden schreef en sprak
Martin Luther King in zijn beroemde rede uit 1963. Ik onderschrijf ze van
ganser harte. En waar hij spreekt over ‘de natie’, zou ik ‘de wereld’ willen invoegen.
Maar
we moeten niet vergeten dat dromen dromen zijn en nooit — in ieder geval niet helemaal
— uitkomen. De mens is uit zo krom hout gemaakt, dat is nooit helemaal recht te
maken. Zullen racisme en allerlei andere vormen van ongelijke behandeling dus altijd
deel uit blijven maken van onze wereld? Ik ben bang van wel. Wat iedereen ín
ieder geval van Genesis kan leren is dat de weg naar het Paradijs voorgoed is versperd.
En dat komt door onze eigen natuur.