Nederland staat niet bekend om zijn verering voor individuele juristen. Waar in de Verenigde Staten de leden van het Supreme Court bijna
popsterren zijn – men denke slechts aan de media-aandacht vorig
jaar voor het overlijden van Ruth Bader Ginsburg en de politieke
strijd rond haar opvolging – en men ook in het Verenigd Koninkrijk
kleurrijke figuren kent – Lady Hale en haar spinnenbroche in 2019, en
in de vorige eeuw uiteraard Lord Denning – zijn Nederlandse juristen
tamelijk onzichtbaar in het publieke leven. Soms zoeken ze heel
bewust de media op: naar aanleiding van de toeslagenaffaire heeft
de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, Van Ettekoven,
bijvoorbeeld meermaals interviews gegeven om de gedachtegang
van de Afdeling toe te lichten. Voor het overgrote deel merkt men
echter heel weinig van de aanwezigheid van individuele rechters:
het is enkel ‘de Hoge Raad’ of ‘de Afdeling bestuursrechtspraak’, niet
deze raadsheer of die staatsraad, die iets zegt. Dat is uiteraard niet
onbegrijpelijk als men rekening houdt met het feit dat in Nederland
– in tegenstelling tot in veel Angelsaksische landen – de gerechten
altijd met één mond spreken en geen dissenting opinions kennen: de
namen van alle rechters in een kamer staan onder het vonnis.
De geringe aandacht voor individuele juristen heeft er ook toe geleid dat er bar weinig over hen geschreven is. Waar men in de VS van
bijna iedere rechter van het Supreme Court wel een biografie kan
vinden, zijn de juridische biografieën in Nederland vrijwel onvindbaar.
Uiteraard zijn er zeker biografieën te vinden over personen die ooit in
hun leven rechten hebben gestudeerd, of zelfs in het veld werkzaam
zijn geweest: uit mijn eigen kast kan ik Thorbecke, Luns, Van Agt,
Van der Stoel, en Van der Goes van Naters noemen. De meesten
van hen zijn echter niet bekend vanwege hun activiteiten als jurist
– met de mogelijke uitzondering van Thorbecke en Van Agt – maar
als politicus. Dat is natuurlijk niet onbegrijpelijk: de rechtenstudie
is van oudsher de opleiding geweest voor de Nederlandse politiek-bestuurlijke elite.
Het aantal biografieën van juristen als jurist is echter zeer klein, althans wat betreft juristen van de twintigste
eeuw en later. Ik ken er eigenlijk maar twee: die van Jan
Donner (2003) en van R.P. Cleveringa (2019). Voorts is
in 2020 een bundel verschenen over Ben Telders, waarin
een significant biografisch deel is opgenomen. Wat deze
drie geportretteerden gemeen hebben is één ding: hun
nauwe betrokkenheid bij het verzet tijdens de Tweede
Wereldoorlog. Donner was raadsheer in de Hoge Raad
(en oud-minister van Justitie namens de ARP), Cleveringa
decaan van de Leidse rechtenfaculteit en Telders
hoogleraar volkenrecht en voorzitter van de Liberale
Staatspartij. Donner en Cleveringa – respectievelijk
antirevolutionair en liberaal – waren bovendien beiden
lid van het zogeheten college van Vertrouwensmannen,
dat bedoeld was als een soort interim-regering tussen
de Duitse capitulatie en de terugkomst van het reguliere
gezag.
Voor dit artikel heb ik vijf biografische werken uitgekozen om in iets meer detail te bespreken. Het enige
selectiecriterium dat ik daarbij heb toegepast is overigens
of het boek in kwestie in mijn eigen kast te vinden was;
de (gedeeltelijke) biografie van Telders bijvoorbeeld
ontbreekt om die reden.
Een lijstje biografieën als hieronder roept uiteraard de vraag op welke Nederlandse jurist er nog meer een
biografie zou verdienen. Het feit dat er biografieën zijn
van Donner, Cleveringa en Telders maakt onmiddellijk
duidelijk wie er daar één van is: Eduard Meijers. Naast
de band met de Tweede Wereldoorlog – zijn ontslag,
als joodse hoogleraar, was de directe aanleiding voor
Cleveringa’s rede van 26 november 1940 – is hij wellicht
de invloedrijkste Nederlandse jurist van de twintigste
eeuw, zowel door zijn wetenschappelijke werk, als door
zijn werk aan het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Hoewel
er verschillende beknopte biografieën van hem zijn
verschenen – onder andere in het hieronder besproken
Zestig juristen – is het enigszins verbazingwekkend dat
er van een man van Meijers’ statuur nooit een biografie
is verschenen.
J. de Ruiter, Jan Donner, jurist. Een biografie, Amsterdam: Boom 2003 (ISBN 978-90-5352-888-
1, hardcover met stofomslag, 344 p., € 9,90)
Job de Ruiter, zelf eveneens een antirevolutionaire minister van Justitie (1977-1982), beschrijft in deze
biografie het leven van zijn verre voorganger Jan Donner,
die achtereenvolgens minister van Justitie (1926-1933),
raadsheer in de Hoge Raad (1933-1946) en president van
diezelfde Raad was (1946-1961). Donner, telg uit een
gereformeerde familie, werd als ambtenaar aangezocht
om minister van Justitie te worden in de kabinetten-De
Geer I en Ruijs de Beerenbrouck III en zorgde daar onder
andere voor de invoering van het verbod op smalende
godslastering (art. 147 en 147a Sr). Na zijn aftreden werd
hij, 42 jaar oud, benoemd tot raadsheer in de Hoge Raad.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarin de Hoge Raad
zich tamelijk afzijdig hield (er werd bijvoorbeeld niet
geprotesteerd tegen het ontslag van de joodse president
van de Hoge Raad, mr. L.E. Visser), was Donner betrokken
bij het verzet tegen de Duitse bezetter (hoewel hij zich
niet uitsprak tegen bijvoorbeeld het Toetsingsarrest van
1942). Na de oorlog werd hij benoemd tot president van
de Hoge Raad, hoewel hij volgens de anciënniteit die
toen leidend was daar eigenlijk niet voor in aanmerking
zou moeten komen. Donner was overigens de vader
van A.M. Donner, hoogleraar aan de VU en president
van het Hof van Justitie van de EG, en de grootvader
van J.P.H. Donner, minister van Justitie (2002-2006)
en vicepresident van de Raad van State (2011-2018).
Het boek is tweedehands verkrijgbaar in menige betere
boekhandel.
Th.J. Veen & P.C. Kop (m.m.v. C.H.M. Kwanten) (red.), Zestig juristen. Bijdragen tot een
beeld van de geschiedenis der Nederlandse
rechtswetenschap, Zwolle: W.E.J. Tjeenk
Willink 1987 (ISBN 90-271-24833, hardcover, viii
+ 435 p.)
Hoewel Wikipedia de reputatie heeft een onuitputtelijke bron van kennis te zijn (die men helaas niet mag citeren
als bron), vallen de lemmata over veel juristen behoorlijk
tegen: het artikel over Paul Scholten – toch een van de
grootste Nederlandse juristen van de vorige eeuw – zegt
bijvoorbeeld niets over het Algemeen deel van de Asser-serie, zijn rechtsfilosofie, of over zijn gedachten over het burgerlijk recht. Zestig juristen van Veen en Kop vult dit
gat met beknopte biografieën van, zoals de titel al doet
vermoeden, zestig prominente juristen uit de Nederlandse
geschiedenis. Na een uitvoerige inleiding met veel
aandacht voor de Nederlandse rechtsgeschiedenis,
de ontwikkeling van het juridische onderwijs, en de
specifieke disciplines van de rechtswetenschap, volgen
zestig biografieën van elk vier à zes pagina’s, inclusief
verdere literatuurverwijzingen. De behandelde juristen
lopen uiteen van Filips van Leiden (1326/27-1382) tot
de rechtshistorici P.W.F. Immink (1908-1965), H.F.W.D.
Fischer (1909-1964) en J.C. van Oven sr. (1881-
1963). Onderwijl komen ook alle ‘grote namen’ uit de
Nederlandse rechtsgeschiedenis voorbij: J.M. Kemper,
Diephuis en Opzoomer, T.M.C. Asser, Molengraaff,
Scholten, Meijers, Thorbecke, Oppenheim, Krabbe, Van
der Pot, Modderman, H.L. Drucker, en vele anderen.
Het boek is helaas zeer beperkt verkrijgbaar; online
tweedehandszaken kunnen uitkomst bieden.
J.H.A. Lokin e.a., Juristenportretten, Zutphen: Paris 2014 (ISBN 978-94-6521-023-4, hardcover,
300 p., € 33,50
Het Rechtsgeleerd Magazijn Themis neemt periodiek een interview af met een prominente Nederlandse jurist
over leven en werk. Achttien van deze interviews zijn
gebundeld in dit boek, uitgegeven ten gelegenhede van
het 175-jarig bestaan van RM Themis. De geportretteerde
juristen omvatten onder anderen G.J. Wiarda, W.C.L. van
der Grinten, H.C.F. Schoordijk, P. verLoren van Themaat,
M.R. Mok en P.H. Kooijmans (zoals Lokin in het
voorwoord opmerkt, zijn alle geportretteerden man). De
afzonderlijke ‘portretten’ zijn erg gevarieerd, en bieden
vaak ook een inkijkje in het persoonlijke leven van de
geportretteerde. Tezamen bieden de achttien portretten
een galerij van de Nederlandse rechtsgeleerdheid in
verschillende gebieden, allen ruwweg in de tweede helft
van de twintigste eeuw.
P.J. van Koppen & J. ten Kate, De Hoge Raad in persoon. Benoemingen in de Hoge Raad der
Nederlanden 1838-2002, Deventer: Kluwer 2003
(ISBN 90-131-00427-X, paperback, xii + 263 p.)
Over ’s lands hoogste rechtscollege is een aantal boeken geschreven, dat zich vooral bezighoudt met de werkwijze
en institutionele positie van de Hoge Raad (men zie
bijvoorbeeld Baardman e.a., De plaats van de Hoge
Raad in het Nederlandse staatsbestel (1988); Van Soest
e.a., De Hoge Raad der Nederlanden 1838-1988: Een
portret (1988); Keukens & Van den Nieuwenhuijzen,
Raad en daad: De rechtsvormende taak van de Hoge
Raad (2008)). Wat zelden aan bod komt, is het profiel
van de personen ín de Hoge Raad: de raadsheren en
advocaten-generaal. De Hoge Raad in persoon vult
dit gat enigszins. Het boek bevat ruim 100 pagina’s
aan analyse over de benoemingsprocedure, de sociale
achtergrond en de opleiding van raadsheren, en de wijze
waarop zij doorgaans op de voordracht belandden. Het
leeuwendeel van het boek bestaat echter uit een overzicht
van alle raadsheren, procureurs- en advocaten-generaal,
en griffiers die de Hoge Raad tussen 1838 en 2002 kende.
Elk lemma is voorzien van systematische informatie
over de persoon: geboorte- en overlijdensdata, opleiding,
loopbaan, personen op aanbeveling en voordracht, en
carrière in de Hoge Raad.
C.J.M. Schuyt, R.P. Cleveringa. Recht, onrecht en de vlam der gerechtigheid, Amsterdam:
Boom 2019 (ISBN 9789024409082, paperback,
592 p., € 39,90)
Deze magistrale biografie van de ‘grootste universitaire Leidenaar’ (aldus althans een peiling van de Mare in 2004)
behoeft eigenlijk weinig introductie. Schuyt schetst tot
in detail een beeld van Cleveringa’s leven, met ook veel
aandacht voor zijn jeugd, studie, en academische carrière.
De totstandkoming van de rede van 26 november 1940,
en waarom het nu juist Cleveringa was die deze rede gaf
– en ook: waarom het overgrote deel ervan eigenlijk een
gortdroge opsomming van Meijers’ werken is – wordt
zorgvuldig gereconstrueerd.