Vijf Nederlandse juridische biografieën

Geschreven door Joris van de Riet op 26-12-2021

Nederland staat niet bekend om zijn verering voor individuele juristen. Waar in de Verenigde Staten de leden van het Supreme Court bijna popsterren zijn – men denke slechts aan de media-aandacht vorig jaar voor het overlijden van Ruth Bader Ginsburg en de politieke strijd rond haar opvolging – en men ook in het Verenigd Koninkrijk kleurrijke figuren kent – Lady Hale en haar spinnenbroche in 2019, en in de vorige eeuw uiteraard Lord Denning – zijn Nederlandse juristen tamelijk onzichtbaar in het publieke leven. Soms zoeken ze heel bewust de media op: naar aanleiding van de toeslagenaffaire heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, Van Ettekoven, bijvoorbeeld meermaals interviews gegeven om de gedachtegang van de Afdeling toe te lichten. Voor het overgrote deel merkt men echter heel weinig van de aanwezigheid van individuele rechters: het is enkel ‘de Hoge Raad’ of ‘de Afdeling bestuursrechtspraak’, niet deze raadsheer of die staatsraad, die iets zegt. Dat is uiteraard niet onbegrijpelijk als men rekening houdt met het feit dat in Nederland – in tegenstelling tot in veel Angelsaksische landen – de gerechten altijd met één mond spreken en geen dissenting opinions kennen: de namen van alle rechters in een kamer staan onder het vonnis.

De geringe aandacht voor individuele juristen heeft er ook toe geleid dat er bar weinig over hen geschreven is. Waar men in de VS van bijna iedere rechter van het Supreme Court wel een biografie kan vinden, zijn de juridische biografieën in Nederland vrijwel onvindbaar. Uiteraard zijn er zeker biografieën te vinden over personen die ooit in hun leven rechten hebben gestudeerd, of zelfs in het veld werkzaam zijn geweest: uit mijn eigen kast kan ik Thorbecke, Luns, Van Agt, Van der Stoel, en Van der Goes van Naters noemen. De meesten van hen zijn echter niet bekend vanwege hun activiteiten als jurist – met de mogelijke uitzondering van Thorbecke en Van Agt – maar als politicus. Dat is natuurlijk niet onbegrijpelijk: de rechtenstudie is van oudsher de opleiding geweest voor de Nederlandse politiek-bestuurlijke elite.

Het aantal biografieën van juristen als jurist is echter zeer klein, althans wat betreft juristen van de twintigste eeuw en later. Ik ken er eigenlijk maar twee: die van Jan Donner (2003) en van R.P. Cleveringa (2019). Voorts is in 2020 een bundel verschenen over Ben Telders, waarin een significant biografisch deel is opgenomen. Wat deze drie geportretteerden gemeen hebben is één ding: hun nauwe betrokkenheid bij het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Donner was raadsheer in de Hoge Raad (en oud-minister van Justitie namens de ARP), Cleveringa decaan van de Leidse rechtenfaculteit en Telders hoogleraar volkenrecht en voorzitter van de Liberale Staatspartij. Donner en Cleveringa – respectievelijk antirevolutionair en liberaal – waren bovendien beiden lid van het zogeheten college van Vertrouwensmannen, dat bedoeld was als een soort interim-regering tussen de Duitse capitulatie en de terugkomst van het reguliere gezag.

Voor dit artikel heb ik vijf biografische werken uitgekozen om in iets meer detail te bespreken. Het enige selectiecriterium dat ik daarbij heb toegepast is overigens of het boek in kwestie in mijn eigen kast te vinden was; de (gedeeltelijke) biografie van Telders bijvoorbeeld ontbreekt om die reden.

Een lijstje biografieën als hieronder roept uiteraard de vraag op welke Nederlandse jurist er nog meer een biografie zou verdienen. Het feit dat er biografieën zijn van Donner, Cleveringa en Telders maakt onmiddellijk duidelijk wie er daar één van is: Eduard Meijers. Naast de band met de Tweede Wereldoorlog – zijn ontslag, als joodse hoogleraar, was de directe aanleiding voor Cleveringa’s rede van 26 november 1940 – is hij wellicht de invloedrijkste Nederlandse jurist van de twintigste eeuw, zowel door zijn wetenschappelijke werk, als door zijn werk aan het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Hoewel er verschillende beknopte biografieën van hem zijn verschenen – onder andere in het hieronder besproken Zestig juristen – is het enigszins verbazingwekkend dat er van een man van Meijers’ statuur nooit een biografie is verschenen.

J. de Ruiter, Jan Donner, jurist. Een biografie, Amsterdam: Boom 2003 (ISBN 978-90-5352-888- 1, hardcover met stofomslag, 344 p., € 9,90)
Job de Ruiter, zelf eveneens een antirevolutionaire minister van Justitie (1977-1982), beschrijft in deze biografie het leven van zijn verre voorganger Jan Donner, die achtereenvolgens minister van Justitie (1926-1933), raadsheer in de Hoge Raad (1933-1946) en president van diezelfde Raad was (1946-1961). Donner, telg uit een gereformeerde familie, werd als ambtenaar aangezocht om minister van Justitie te worden in de kabinetten-De Geer I en Ruijs de Beerenbrouck III en zorgde daar onder andere voor de invoering van het verbod op smalende godslastering (art. 147 en 147a Sr). Na zijn aftreden werd hij, 42 jaar oud, benoemd tot raadsheer in de Hoge Raad. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarin de Hoge Raad zich tamelijk afzijdig hield (er werd bijvoorbeeld niet geprotesteerd tegen het ontslag van de joodse president van de Hoge Raad, mr. L.E. Visser), was Donner betrokken bij het verzet tegen de Duitse bezetter (hoewel hij zich niet uitsprak tegen bijvoorbeeld het Toetsingsarrest van 1942). Na de oorlog werd hij benoemd tot president van de Hoge Raad, hoewel hij volgens de anciënniteit die toen leidend was daar eigenlijk niet voor in aanmerking zou moeten komen. Donner was overigens de vader van A.M. Donner, hoogleraar aan de VU en president van het Hof van Justitie van de EG, en de grootvader van J.P.H. Donner, minister van Justitie (2002-2006) en vicepresident van de Raad van State (2011-2018). Het boek is tweedehands verkrijgbaar in menige betere boekhandel.

Th.J. Veen & P.C. Kop (m.m.v. C.H.M. Kwanten) (red.), Zestig juristen. Bijdragen tot een beeld van de geschiedenis der Nederlandse rechtswetenschap, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1987 (ISBN 90-271-24833, hardcover, viii + 435 p.)
Hoewel Wikipedia de reputatie heeft een onuitputtelijke bron van kennis te zijn (die men helaas niet mag citeren als bron), vallen de lemmata over veel juristen behoorlijk tegen: het artikel over Paul Scholten – toch een van de grootste Nederlandse juristen van de vorige eeuw – zegt bijvoorbeeld niets over het Algemeen deel van de Asser-serie, zijn rechtsfilosofie, of over zijn gedachten over het burgerlijk recht. Zestig juristen van Veen en Kop vult dit gat met beknopte biografieën van, zoals de titel al doet vermoeden, zestig prominente juristen uit de Nederlandse geschiedenis. Na een uitvoerige inleiding met veel aandacht voor de Nederlandse rechtsgeschiedenis, de ontwikkeling van het juridische onderwijs, en de specifieke disciplines van de rechtswetenschap, volgen zestig biografieën van elk vier à zes pagina’s, inclusief verdere literatuurverwijzingen. De behandelde juristen lopen uiteen van Filips van Leiden (1326/27-1382) tot de rechtshistorici P.W.F. Immink (1908-1965), H.F.W.D. Fischer (1909-1964) en J.C. van Oven sr. (1881- 1963). Onderwijl komen ook alle ‘grote namen’ uit de Nederlandse rechtsgeschiedenis voorbij: J.M. Kemper, Diephuis en Opzoomer, T.M.C. Asser, Molengraaff, Scholten, Meijers, Thorbecke, Oppenheim, Krabbe, Van der Pot, Modderman, H.L. Drucker, en vele anderen. Het boek is helaas zeer beperkt verkrijgbaar; online tweedehandszaken kunnen uitkomst bieden.

J.H.A. Lokin e.a., Juristenportretten, Zutphen: Paris 2014 (ISBN 978-94-6521-023-4, hardcover, 300 p., € 33,50
Het Rechtsgeleerd Magazijn Themis neemt periodiek een interview af met een prominente Nederlandse jurist over leven en werk. Achttien van deze interviews zijn gebundeld in dit boek, uitgegeven ten gelegenhede van het 175-jarig bestaan van RM Themis. De geportretteerde juristen omvatten onder anderen G.J. Wiarda, W.C.L. van der Grinten, H.C.F. Schoordijk, P. verLoren van Themaat, M.R. Mok en P.H. Kooijmans (zoals Lokin in het voorwoord opmerkt, zijn alle geportretteerden man). De afzonderlijke ‘portretten’ zijn erg gevarieerd, en bieden vaak ook een inkijkje in het persoonlijke leven van de geportretteerde. Tezamen bieden de achttien portretten een galerij van de Nederlandse rechtsgeleerdheid in verschillende gebieden, allen ruwweg in de tweede helft van de twintigste eeuw.

P.J. van Koppen & J. ten Kate, De Hoge Raad in persoon. Benoemingen in de Hoge Raad der Nederlanden 1838-2002, Deventer: Kluwer 2003 (ISBN 90-131-00427-X, paperback, xii + 263 p.)
Over ’s lands hoogste rechtscollege is een aantal boeken geschreven, dat zich vooral bezighoudt met de werkwijze en institutionele positie van de Hoge Raad (men zie bijvoorbeeld Baardman e.a., De plaats van de Hoge Raad in het Nederlandse staatsbestel (1988); Van Soest e.a., De Hoge Raad der Nederlanden 1838-1988: Een portret (1988); Keukens & Van den Nieuwenhuijzen, Raad en daad: De rechtsvormende taak van de Hoge Raad (2008)). Wat zelden aan bod komt, is het profiel van de personen ín de Hoge Raad: de raadsheren en advocaten-generaal. De Hoge Raad in persoon vult dit gat enigszins. Het boek bevat ruim 100 pagina’s aan analyse over de benoemingsprocedure, de sociale achtergrond en de opleiding van raadsheren, en de wijze waarop zij doorgaans op de voordracht belandden. Het leeuwendeel van het boek bestaat echter uit een overzicht van alle raadsheren, procureurs- en advocaten-generaal, en griffiers die de Hoge Raad tussen 1838 en 2002 kende. Elk lemma is voorzien van systematische informatie over de persoon: geboorte- en overlijdensdata, opleiding, loopbaan, personen op aanbeveling en voordracht, en carrière in de Hoge Raad.

C.J.M. Schuyt, R.P. Cleveringa. Recht, onrecht en de vlam der gerechtigheid, Amsterdam: Boom 2019 (ISBN 9789024409082, paperback, 592 p., € 39,90)
Deze magistrale biografie van de ‘grootste universitaire Leidenaar’ (aldus althans een peiling van de Mare in 2004) behoeft eigenlijk weinig introductie. Schuyt schetst tot in detail een beeld van Cleveringa’s leven, met ook veel aandacht voor zijn jeugd, studie, en academische carrière. De totstandkoming van de rede van 26 november 1940, en waarom het nu juist Cleveringa was die deze rede gaf – en ook: waarom het overgrote deel ervan eigenlijk een gortdroge opsomming van Meijers’ werken is – wordt zorgvuldig gereconstrueerd.

Terug naar nieuwsoverzicht


Meer artikelen uit Recensie