Tussen Kunst en Recht: In hoeverre speelt de eeuwenoude 'cancel culture' een rol onder hedendaagse juristen?

Geschreven door Karel Wijdeveld op 24-11-2021

In de rubriek ‘Tussen Kunst & Recht’ komen kunst en recht samen doordat kunstwerken worden geanalyseerd vanuit een rechtelijk perspectief. Zo worden speels grote thema’s aan het licht gebracht die voor de jurist relevant zijn.

Voorts ligt voor u de tweede editie van de rubriek ‘Tussen Kunst & Recht’. Het onderwerp dat ditmaal centraal staat, wil ik - net als in de eerste editie - graag inleiden met de wijsheden van Gerrit Komrij: “Het menselijk tekort. Ik wil alles begrijpen en niemand veroordelen. Het lukt me alleen niet, hoe ik mijn best ook doen, iemand te begrijpen die alles veroordeelt.”

Ook mij lukt dat niet. Hoewel ik soms - en volgens mij ben ik niet de enige - de last ondervind om niet over iets of iemand (te) snel een oordeel te vellen, probeer ik mij ertoe te zetten dat dit niet leidt tot een definitief en afkeurend oordeel. Oftewel: het mag niet leiden tot een overhaaste veroordeling. Zeker wanneer de exacte feiten en omstandigheden van het geval mij niet bekend zijn, is het niet aan mij om tot een zekere veroordeling te komen. Het scheelt dan ook dat mijn veroordeling weinig tot niets waard is. Ik ben immers slechts een pietluttige student en geen rechter of een ander wezen met een notabele of gezaghebbende functie. 

De laatste gedachte kan echter een gevaarlijke zijn, daar veel individuen met dezelfde mening uiteraard een groot geheel kunnen vormen. Ook gevaarlijk gezien het inschattingsvermogen van de mens, dat vaak nog te wensen overlaat. Wellicht dat u de bui al voelt hangen, maar ik zal de spanning niet verder rekken. Ik richt mij vandaag tot een trend van het eeuwenoude en het hedendaagse: de cancel culture. Deze trend heeft veel te maken met een adagium dat haast elke rechtenstudent niet vreemd is. Ik doel hier op de zogeheten ‘onschuldpresumptie’: eenieder is onschuldig totdat het tegendeel is bewezen.

Dat de voornoemde trend en het juridische grondbeginsel van alle tijden zijn en hun weerga ook in de wereld van de kunsten kennen, is een gegeven. Kunst biedt immers de ruimte om te vernieuwen en zo ook om te provoceren. Onwennig met het verschijnsel ‘vernieuwing’ is de mens altijd geweest, daar hij of zij moeite lijkt te hebben met verandering. Een overhaaste veroordeling is zo een jammer, maar aannemelijk gevolg.

Een dergelijke botsing tussen de kunst en de opinie des mens kwam onder meer goed naar voren in de tweede helft van de negentiende eeuw. De inmiddels bekende en alom geliefde Franse schilder Édouard Manet bekleedde de hoofdrol in de confrontatie tussen de toentertijd gerenommeerde en niet-gerenommeerde kunststijlen: het realisme versus het impressionisme.

Begonnen als schilder in de stijl van het realisme wist Manet eenieder in 1863 te shockeren met zijn werk ‘Le déjeuner sur l’herbe’. Niet alleen ontstond er commotie door met dit werk een grote stap te zetten in de richting van de stroming waarin hij later zou excelleren, het impressionisme, maar ook toonde dit werk een naakte vrouw. Hoewel dit voor de hedendaagse mens weinig schokkends oplevert - inmiddels dienen we diepgaande treurbuisprogramma’s als ‘Gewoon. Bloot.’ en 'Adam Zkt. Eva’ normaal te vinden - zo anders was dit voor de liefhebbers van de ‘realistische’ kunst. Voor zowel het grote publiek, als de jury van de Salon ging dit ‘te ver’. Het werk van Manet werd derhalve slechts getoond in een andere ‘Salon’, namelijk die van de ‘geweigerde kunsten’ (Salon des Refusés), maar zelfs daar viel dit werk niet in de smaak.

In de jaren die volgden, leverden zijn werken dusdanig veel kritiek op, dat Manet volledig werd uitgesloten van de grote kunstexposities. Zowel de Salon, als de Wereldtentoonstelling van 1867 in Parijs waren geen podia waar hij zijn creaties mocht tonen. Manet werd volledig gecanceld.

Als reactie op deze uitbanning creëerde Manet in 1867, in navolging van zijn inspiratiebron voor realistische kunst Gustave Courbet, zijn eigen paviljoen voor de expositie van zijn werken. Een gewaagd en tegelijkertijd mooi element van deze expositie was dat het paviljoen was gelegen tegenover de ingang van de Wereldtentoonstelling. Hoewel deze expositie niet veel aandacht kreeg, hield Manet vol. Uiteindelijk, in 1881, werd Manet met zijn werken erkend door de Salon met de Légion d’Honneur.

De volharding van Manet werd dus beloond, maar niet zonder slag of stoot. De jarenlange afschuw en ondermijning van zowel het grote publiek, als de ‘kenners’ van weleer zorgde ervoor dat zijn werk slechts twee jaar voor zijn dood werd erkend. Als één van de voormannen van avant-garde heeft hij ervoor gezorgd dat het impressionisme zich verder kon ontwikkelen en tegenwoordig als één van de meest bekende en geliefde kunststromen wordt beschouwd. Tezamen met de andere voormannen, onder meer Renoir en Pissarro, hangt hij immers in de grootste musea der aarde.

Te vroeg en te stevig oordelen is aldus van alle tijden en kan de nodige (onnodige) commotie veroorzaken. Dat laatste wordt ook op prachtige wijze naar voren gebracht in de wereld van de cinema. Specifiek doel ik in dit geval op de in 2012 uitgebrachte Deense film ‘Jagten’, waarin Mads Mikkelsen de hoofdrol speelt.

Mikkelsen vertolkt op magistrale (en prijswinnende) wijze een vriendelijke en kwetsbare begeleider Lucas op een kleuterschool, die op het eerste gezicht nimmer iets of iemand kwaad zou kunnen doen. Ondanks dat de kijker kennismaakt met dat onbeschrijflijk onschuldige imago van Lucas, wordt dit beeld snel afgenomen. Dit laatste kent zijn oorzaak in het gedrag van een andere hoofdrolspeelster, Klara. Klara, tevens kind van één van zijn beste vrienden, laat namelijk merken dat zij mogelijk door Lucas is misbruikt.

De stem van een kind heeft, zeker in het Deense dorpje waar een zekere ons-kent-ons-cultuur heerst, bijna altijd de overhand in zulke situaties. Ook de kijker wordt ertoe ‘verleid’ om al vroeg in de film een oordeel klaar te hebben over Lucas; een oordeel dat schurkt tegen termen als ‘pedofilie’ aan.

Het opvallende is echter - en dat maakt de film de volle 115 minuten lang zo boeiend en meeslepend - dat het slechts bij verleiden blijft. Immers, de kijker heeft tot dan toe nog geen enkel bewijs voor het mogelijke misbruik gezien. Enkel een klein kusje (dóór peuter Klara áán Lucas gegeven tijdens een gezamenlijk spel) en de ‘afwijzing’ van Klara door Lucas (Klara wil Lucas een hartje geven als blijk van haar liefde voor Lucas, maar Lucas neemt dit kinderlijke gebaar niet serieus) zijn de enige aanwijzingen hiervoor.

Anderzijds wordt de aanschouwer wél geconfronteerd met de gevolgen voor Lucas. Hij wordt ontslagen, na een onaangekondigde ouderavond als gevolg van het vermeende misdrijf. Wat volgt is een publieke veroordeling en een heksenjacht: bedreigingen, vechtpartijen, een winkelverbod, zijn hond die wordt vermoord, gedwongen in isolement leven en alle vrienden kwijtraken maken deel uit van de rekening die hij gepresenteerd krijgt. Dit alles, zonder sluitend onderzoeksresultaat van de politie.

Zo wordt de aanschouwer van deze mooie, doch tragische film urenlang meegezogen in een haast onmogelijke strijd tussen het gevoel en de ratio. Enerzijds stimuleert het gevoel de gedachte dat het volkomen logisch is om de kant van het kind te staan. Het zou toch immers een groot schandaal zijn om aan de kant van degene te staan die een kind zou hebben misbruikt. Anderzijds is er voor de aanschouwer simpelweg geen bewijs geleverd dat er enige vorm van misbruik heeft plaatsgevonden. Op deze wijze wordt de kijker gestimuleerd om tóch op nuchtere wijze naar dit schouwspel te blijven kijken, af te wachten en een zeker oordeel uit te stellen.

Uiteindelijk blijkt Lucas onschuldig te zijn; er is geen enkel bewijs na verscheidene politieonderzoeken. Kleuter Klara heeft klaarblijkelijk de zoen, de afwijzing én de geforceerd bekeken pornografie door haar oudere broertjes (waar niemand iets van afwist) in haar kinderhoofd door elkaar gehaald.

Het meeslepende en mooie element van deze film is dat de kijker wordt geforceerd om zijn of haar oordeel uit te stellen. Verleidelijk is het om direct de kant van de kleuter te kiezen, maar bewijs is er niet. Diegene die het volhoudt om zich níet voortijdig door emotie mee laat slepen en zich zo níet tot een overhaaste veroordeling laat overhalen, wordt door de uiteindelijk bewezen onschuld van Lucas beloond. De kijker staat in dat geval boven de cancel culture en houdt zich, middels de ratio, vast aan de o zo belangrijke onschuldpresumptie.

Het gevaar en de ondoordachtheid om te vroeg te oordelen en dat niet over te laten aan een rechterlijke instantie komt vandaag de dag nog altijd voor. Vorig jaar vond het zelfs plaats op onze eigen universiteit, toen hoogleraar Paul Cliteur werd beschuldigd door een collega (kunsthistorica Lieke Smits) van antisemitisme. De laatstgenoemde vroeg of beval haar baas (Carel Stolker) min of meer om afstand te nemen van Paul Cliteur en zijn (nota bene) ‘mogelijke’ uitspraken.

De oud-decaan van de Rechtenfaculteit reageerde direct en meegaand, zwichtte daarmee voor de ongegronde beschuldigingen (tegenwoordig vaak beter bekend als ‘de publieke opinie’) en liet enkele dagen later een extern onderzoek starten naar de veel besproken hoogleraar Encyclopedie van de Rechtswetenschap.

Ook in dit geval bleken de beschuldigingen een lege huls. Het is dan ook jammer dat uitgerekend Carel Stolker bezweek onder deze tumult. Een oud-decaan van de Rechtenfaculteit zou beter moeten weten. Zeker nadat hij op 8 februari 2018 een prachtige oratie in de Pieterskerk had gehouden, alwaar hij eenieder die zich in de Leidse academische wereld bevond, opriep om ruimte te geven aan ‘radicale vrijheid van meningsuiting’. Hij benadrukte tijdens de diesviering dat de universiteit een vrijplaats is voor het gesproken en geschreven woord en dat men altijd bereid moet zijn om met eenieder in debat te gaan. Indien dit niet gebeurt en men bij voorbaat zou worden uitgesloten, zal hokjesdenken het gevolg zijn en zal de diversiteit in het debat verloren gaan. Een doodzonde.

De eerder aangehaalde ‘onschuldpresumptie’ bleek zo menig werknemer van de Universiteit Leiden die dagen vreemd. Bovendien werden deze beschuldigingen door de media opgepikt en voor men het wist stond de afdeling van Encyclopedie van de Rechtswetenschap van de Universiteit Leiden bekend als “een heel nest met idioten” - aldus de bekwame en totaal niet vooringenomen Francisco van Jole.

Hoewel de laatstgenoemde niet behoorlijk serieus genomen hoeft te worden, is het van groot belang dat men zich realiseert wat voor een schade een ongegronde mening of beschuldiging kan aanrichten. Zo kan het in het meest onschuldige geval leiden tot een tijdelijke uitsluiting (Manet), maar het kan ook leiden tot een zekere imagoschade (Cliteur) of zelfs tot ongecontroleerd geweld jegens een onschuldige (Lucas). Uiteraard is het laatste voorbeeld er één uit de fictieve wereld, maar dat wil niet zeggen dat zulke gevallen zich überhaupt niet voordoen in de non-fictieve wereld of in ons eigen lieve Polderland. Denk hierbij aan ‘pedojagers’ of andersoortige mensen die kiezen voor het twijfelachtige pad van eigenrichting. Een probleem, zeker wanneer verdenkingen niet (voldoende) gefundeerd zijn. Op dat moment legt de ratio het namelijk af tegen de emotie. Chaos ligt op deze wijze in het verschiet, dus onderschat de gevolgen van je eigen, niet onderbouwde mening niet.


Terug naar nieuwsoverzicht