In de nieuwe rubriek ‘Tussen Kunst & Recht’ komen kunst en recht samen doordat kunstwerken worden geanalyseerd
vanuit een rechtelijk perspectief. Zo worden speels grote thema’s aan het licht
gebracht die voor de jurist relevant zijn.
‘Mensen zijn in het algemeen ook maar
vaten van nutteloze weetjes die ze met zich meezuilen. Maar ook zijn zij wezens
van mooie dingen: godsbegrippen, muzieknoten, schilderijen.’ Op geen betere
wijze kan deze rubriek worden ingeleid door de schitterende en zorgvuldig
uitgekozen woorden zijn afkomstig van de eerste Dichter des Vaderlands, Gerrit
Komrij. Met deze passage stelt Gerrit Komrij ook een gevoelig onderwerp aan de
kaak. De vraag die hier namelijk reist, is wat nu daadwerkelijk ‘wezenlijk’ is
voor een mens en wat niet. Een vraag die voor de een slechts een eenduidig
antwoord kent en voor de ander juist vele. Het is echter ook een vraag die,
jammer genoeg, voor velen onbeantwoord blijft gedurende hun leven. Om de
dramatiek te verhogen en de lezer op scherp te stellen, durf ik te zeggen dat
het onvermogen deze vraag te beantwoorden ook menig rechtenstudent niet vreemd
is.
Het onvermogen om deze vraag te
beantwoorden, betekent mijns inziens het onvermogen om je daadwerkelijk bloot
te geven aan de realiteit om zo de realiteit en je eigen positie in deze te
ontdekken. Met het laatste zinsdeel bedoel ik niet de praktijk die bij de
zojuist genoemde rechtenstudent ook niet vreemd is en zich voornamelijk
voordoet in een ‘tussenjaar’. Hoewel dit uiteraard een manier kán zijn – tot op
heden heb ik mij hier niet aan gewaagd (te weten: reizen tijdens een
tussenjaar), waardoor ik in de ogen van anderen wellicht in díe zin een wezen
van onvermogen ben – bedoel ik toch iets anders. Kort gezegd bedoel ik het zelf
durven en kunnen nadenken.
Zelf durven en kunnen nadenken is een verdwijnende
kunst, maar uiteindelijk zal deze nooit verloren gaan. Tenminste, zo hopen we.
Dat ik het een kunst noem, geeft maar aan dat deze manier van handelen niet
vanzelfsprekend is voor de mens in het algemeen, maar ook zeker niet voor de
rechtenstudent. Dit, terwijl het vermogen om (zelf) na te denken van essentieel
belang lijkt te zijn, wanneer het aankomt op de juridische wereld. Recht
scheppen en rechtspreken; het zijn geen gewetenloze ondernemingen. Althans, die
horen niet gewetenloos te zijn.
Waar het recht en deze ‘kunst’ elkaar vaak genoeg kruisen, is in de kunst an sich. Denk aan een opera, een
toneelstuk of een gedicht. Bovendien komt het (on)vermogen van het denken voor
in boeken en films. In dit stuk zullen beide van deze kunstvormen de revue
passeren. Wat betreft de categorie cinema, zullen we Dr. Strangelove or: How I Learned to Stop Worrying and
Love the Bomb
door Stanley Kubrick en het Oscarwinnende, Duitstalige Das Leben der Anderen onder de loep nemen. Deze films zullen
begeleid worden door de lessen die Hannah Arendt ons heeft geleerd in haar boek
Eichmann in Jeruzalem: De banaliteit van het kwaad.
Op het hoogtepunt van de Koude Oorlog, wist filmlegende Stanley Kubrick het mondiale publiek te verrassen met de
zwarte komedie Dr. Strangelove or: How I
Learned to Stop Worrying and Love the Bomb. Zelfs bijna zestig jaar na dato
blijft deze film een uniek staaltje cinematografie. De draak wordt
gestoken met de wapenwedloop en de vrees die de wereld toentertijd in haar
greep hield: het mogelijke einde der tijden door een nucleaire oorlog. Los van
de buitengewoon droge conversaties in tijden van crises, valt voor de
aandachtige aanschouwer iets anders op bij het kijken van dit meesterwerk. Daar
waar de uitgemolken en overdreven typetjes de aandacht grotendeels op zich
vestigen en de kant van de ‘komedie’ vormgeven, blijft een groot stuk ongemak
over dat de film een ‘duister’ karakter geeft. Wat deze film namelijk een zwarte
komedie maakt, is het onvermogen tot denken.
De reeds benoemde, markante figuren zijn uiteraard een genot om naar te kijken. Verontrustende is echter hun mateloze
eigenbelang, waardoor zij geen wezenlijke problemen voor ogen zien, zolang zij
er zelf niet onderdeel van zijn. De situatie in de film is hoogst urgent: de
wereld staat aan de rand van haar ondergang, doordat ‘per ongeluk’ de
Sovjet-Unie zal worden platgebombardeerd. Deze situatie laat echter de
oppervlakkigheid, en het daarmee gepaard gaande gebrek aan diepgang, bij de
hoofdrolspelers onverlet. Zowel de Amerikaanse president Muffley, als de Britse
officier Mandrake, als de Duitse wetenschapper ‘Dr. Strangelove’ – rollen die
overigens allemaal door dezelfde acteur (Peter Sellers) werden vervuld –
spreken in clichés en gaan nimmer de innerlijke dialoog met zichzelf aan. Het
onvermogen om te kunnen denken leidt tot het verlies van de morele realiteit en
uiteindelijk tot de ondergang van de hele wereld. Het gebrek aan morele
realiteit is bij uitstek te zien en te horen aan het einde van de film, wanneer
‘Dr. Strangelove’ met een idee komt. Dit idee behelst het geval dat een select
groepje – waartoe hijzelf uiteraard behoort – de nucleaire ramp kan overleven.
Het vormen van die groep laat de Duitse wetenschapper aan de computer over,
daar deze zonder moeilijkheden uit kan zoeken wie tot de groep van de slimsten
en belangrijksten behoort. Dat de andere groep, bestaande uit honderden
miljoenen mensen, hier niet voor in aanmerking komt en zal sterven, laat hem
verder koud.
Deze eigenaardige en van de realiteit
ontheven karaktereigenschappen zien we terug in het schitterende, doch
controversiële boek Eichmann in Jeruzalem: de banaliteit van het kwaad.
Uit de ondertitel van dit boek blijkt reeds enigszins de toch onverwachte
conclusie van de analyse van de persoon Adolf Eichmann. Otto Adolf Eichmann,
die in eerste instantie de strop wist te ontvluchten na de Tweede Wereldoorlog,
werd en wordt veelal gezien als een van de bedenkers van de Endlösung en
daarmee onderdeel van de kwaadaardige denktank van de desastreuze Nazi-machine.
Zonder dat laatste te ontkennen of er veel aan af te doen, dient een kleine,
maar belangrijke opmerking te worden gemaakt. Wat in het bijzonder tijdens het
Eichmann-proces opviel, was niet zozeer zijn bewuste antisemitisme, maar zijn
onbewuste antisemitisme door zijn onvermogen tot denken.
Het (on)vermogen om te denken had niets te
maken met het vermogen om strategieën te bepalen, instrumentele berekeningen
uit te voeren of ‘af te rekenen met de gevolgen’. Het denken heeft veeleer te
maken met het ontwaken van de innerlijke dialoog en
daarmee alle aanvaarde dogma’s – die heersten tijdens het Naziregime – opnieuw
te onderzoeken, te ontdekken en af te straffen. De afwezigheid van denken, en
daarmee ook de afwezigheid van oordeel, zorgde bij Eichmann voor een totaal
gebrek aan contact met de morele realiteit van zijn daden. Derhalve schuilde de
‘banaliteit’ van zijn kwaad niet in de enorme omvang van de gevolgen van zijn
daden, maar eerder in de ondoorzichtigheid van deze.
Deze enge vorm van ondoorzichtigheid komt
goed tot uitdrukking wanneer in het zevende hoofdstuk van het boek van Hannah
Arendt de Wannseeconferentie wordt beschreven. ‘“Ein gemütliches Zusammensein”,
bijzonder nuttig voor het verstevigen van persoonlijke contacten’, waren de
omschrijvingen van de dodelijke bijeenkomst. En waar Eichmann eerst nog zijn
bedenkingen had bij ‘zo’n gewelddadige oplossing’, waren deze bedenkingen snel
in de vergetelheid geraakt, nadat hij met zijn superieuren – waar hij zo
tegenop keek – had vergaderd, geluncht en geborreld. Hij voelde zich plotseling
‘volslagen schuldeloos’.
De gewoonte om alles te onderzoeken en er
(diepzinnig) over na te denken, is een gewoonte die Eichmann duidelijk vreemd
was. Ook de figuren in Dr. Strangelove
or: How I Learned to Stop Worrying and Love the Bomb missen deze
‘kunst van het denken’ en missen daarmee ook elk
contact met de morele realiteit. Continu zijn zij bezig met wat voor
hen wellicht directe, nadelige gevolgen heeft, in plaats van dat ze zich
bekommeren over de kern en ‘wezenlijke’ kant van de zaak. Zij stellen zichzelf
niet de vraag waar zij nu precies mee bezig zijn; zij zijn geen onderzoekers.
Dit veelgenoemde onvermogen tot denken, is
ook te zien in de Duitstalige, Oscarwinnende Das Leben der Anderen.
Hoewel deze film ons vanuit een minder ver verleden ontmoet, speelt ook deze
film zich af tijdens de Koude Oorlog; in Oost-Berlijn wel te verstaan. Ulrich
Mühe vervulde op magistrale wijze de rol van Stasi-kapitein Gerd Wiesler. Deze
rol krijgt nog meer glans, wanneer men bedenkt dat Mühe
van origine tevens een Oost-Duitser en militair was aan de Berlijnse muur én in
het jaar dat de Berlijnse muur viel (1989) een van de organisatoren was van de
grote demonstraties in en tegen de DDR. De rol was derhalve op zijn lijf
geschreven.
Zoals gesteld, speelde Mühe in deze
voorstelling de fictieve personage Gerd Wiesler, die in dienst is van de Stasi.
In de meer dan twee uur durende film, wordt de kijker meegenomen in het grauwe,
inhoudsloze en voornamelijk het van de moraliteit onttrokken leven van Wiesler.
Zonder tegenstribbelen is Wiesler deel uit
gaan maken van een operatie om een vermeend tegenhanger van de DDR, Georg
Dreymann (gespeeld door Sebastian Koch), af te luisteren. Hiervoor moet hij
twaalf uur lang per dag vanaf een geheime positie, de zolder van het gebouw
waar Dreymann woont, luisteren naar alles wat er wordt gezegd, besproken en
gespeeld. De rest van de tijd spendeert Wiesler in zijn eenzame appartement. De
realiteit ontgaat Wiesler gedurende lange tijd volledig; het afluisteren en
daarmee het verraden van een medeburger, die niet zinspeelt op criminele
activiteiten, maar het simpelweg het niet eens is met de onderdrukkende
autoriteiten, ziet hij als zijn taak. Deze taak is hem geschonken door DDR, de
almachtige staat die altijd gelijk heeft… Of toch niet?
Waar Wiesler een groot deel van zijn leven
zich heeft gedragen zoals een goed burger van de DDR betaamt, namelijk het
willoos aanvaarden van het gelijk van de staat, komt hij op een zeker punt tot
een ommekeer. Doordat hij met het afluisterprogramma ‘deelneemt’ aan het leven
van Dreymann, wordt hij geconfronteerd met het menselijke van een
individu, incluis de ‘vrije’ gedachten
die tegen de algemeen aanvaarde dogma’s ingaan. Deze confrontatie zorgt ervoor
dat hij, onverwachts, wordt meegezogen in een zee van diep persoonlijke
eigenschappen, conversaties en bezigheden. Bij Wiesler, die zich altijd aan de
oppervlakte had bevonden, wordt op deze wijze de innerlijke dialoog
aangewakkerd. Ook bevindt hij zich plotseling in een wereld vol met vragen en morele
waarden. Daar waar het ‘Dr. Strangelove’ en Eichmann niet was gelukt om tot
inkeer te komen, was dit wel het geval bij de hoofdpersoon in Das Leben der
Anderen.
Uiteraard zijn de gevolgen van het
onvermogen tot denken in de zojuist besproken films klein, om de simpele reden
dat deze verhalen niet (direct) zijn gebaseerd op een waargebeurd verhaal. Dit
mag echter geen reden zijn om niet met jezelf de dialoog aan te gaan, daar
iedereen weet, en zoals eerder in dit stuk besproken, dat gewetenloosheid kan
leiden tot de meest verschrikkelijke daden. Tevens blijkt dat achter
‘groepsdenken’ en de angst om daarvan af te wijken een zeker gevaar schuilt. De
buitengewoon nare gevolgen van dit ‘kuddegedrag’ hebben we helaas recentelijk
nog mogen aanschouwen. In steden als ’s-Hertogenbosch, Rotterdam en Eindhoven
leden gebouwen en mensen onder het onvermogen tot denken van de massa. Het
dient dan ook een (morele) les te zijn voor de rechtenstudent, nimmer
gewetenloos te werk te gaan. Nu niet en ook niet later. Niet alleen een van de
morele realiteit vervreemde Eichmann zat namelijk aan tafel in Villa Marlies,
te Wannssee, maar ook Franz Schlegelberger, Roland Freisler,
Wilhelm Stuckart, Gerhard Klopfer, Friedrich Wilhelm Kritzinger, Erich Neumann, Josef Bühler,
Rudolf Lange en Karl Eberhard
Schöngarth. Ook zij waren
gewetenloos en, bovenal, jurist. Wees je als jurist er derhalve van bewust, dat
recht scheppen en rechtspreken bezigheden zijn met een behoorlijke
verantwoordelijkheid en dat die verantwoordelijkheid te allen tijde genomen en
op juiste wijze onderbouwd dient te worden. Immers; de geschiedenis herhaalt
zich nooit, maar rijmt altijd een keer.